Operation Manual

Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 29
Werken met
sneltoetsen
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard
sneltoetsen
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk leggen we uit hoe u een aantal basishandelingen met behulp
van de trackpad en de sneltoetsen uitvoert. De standaard sneltoetsen van het
hoofdscherm zijn hieronder weergegeven.
ROUTE
GO TO RULER CENTER
D3352_1
NB: als u het systeem zo hebt ingesteld dat de sneltoetsen niet altijd worden
weergegeven (helpniveau 0), drukt u op een willekeurige sneltoets om de labels
zichtbaar te maken.
In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen:
routes op het scherm samenstellen en gebruiken
met behulp van de GO TO toets naar een geselecteerd punt navigeren
afstanden meten met behulp van de RULER toets.
Andere basisfuncties, zoals track history (afgelegde weg) en het plaatsen van
markeringen en gebeurtenissen (events), beschrijven we in hoofdstuk 4. Meer
geavanceerde bedieningsfuncties, waarbij opgeslagen lijsten worden gebruikt,
beschrijven we in hoofdstuk 5. Daarin behandelen we onder andere het
opvragen van opgeslagen routes en het creëren van nieuwe routes met behulp
van opgeslagen waypoints.
Veiligheid
Met behulp van de kaartplotter kunt u heel eenvoudig een waypoint markeren
en er naartoe navigeren. U moet echter altijd eerst controleren of de route ook
veilig is. Als u de kaartplotter in combinatie met een SeaTalk stuurautomaat
gebruikt, vraagt de stuurautomaat om bevestiging voordat hij het schip naar het
waypoint stuurt.
Als u een route met behulp van een kleinschalige kaart hebt ingevoerd, moet u
op een grotere schaal inzoomen om op gevaren zoals ondiepe plaatsen te
controleren, die op een kaart met kleinere schaal mogelijk niet worden
weergegeven.