Operation Manual

25Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Navigatiedata weergeven
U kunt de kaartplotter zo gebruiken dat de kaart het volledige scherm beslaat,
maar u hebt ook de mogelijkheid een reeks navigatiegegevens op het scherm
weer te geven.
Deze informatie wordt normaliter in één of twee vensters getoond, terwijl de
kaart de rest van het scherm vult. Er zijn drie opties voor de weergave van
navigatiedata:
Kaart in volledig scherm weergegeven, zonder extra informatie.
Kaart met vooraf bepaalde navigatiegegevens in één of twee vensters
weergegeven.
Kaart met navigatiekader, waarin indicators voor peilingsafwijking (BDI,
Bearing Deviation Indicator) of koersafwijking (CDI, Course Deviation
Indicator) worden weergegeven.
De vensters met navigatiedata worden ingesteld met behulp van de DISPLAY
toets. Wanneer u de DISPLAY toets indrukt, verschijnt de volgende aanwijzing,
waarbij de laatstgebruikte optie geselecteerd is:
D3839-1
FOR MAIN SCREEN SELECTION
DISPLAY
CHART NAV
Druk op DISPLAY om tussen de twee instellingen te wisselen:
CHART Weergave van de laatstgebruikte optie – kaart op volledig scherm, of
kaart met venster.
Met behulp van de sneltoetsen selecteert u kaart op volledig scherm
(FULL), of een kaart met de huidige vensterconfiguratie (WINDOW).
Als u vensters geselecteerd hebt, kunt u de configuratie van de
vensters wijzigen.
NAV Geeft de kaart weer en toont de laatstgebruikte navigatie-indicator
rechtsonder in het scherm. Gebruik de sneltoetsen om de BDI of CDI
weer te geven.
De sneltoetslabels verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt.
De weergave-opties worden in de volgende paragrafen uitgebreider behandeld.
Chart (kaart)
Met de CHART sneltoetsen selecteren u weergave van de kaart op het volledige
scherm of een kaart met datavenster(s). Wanneer u op de DISPLAY toets drukt
om de optie CHART te selecteren, wordt de laatstgebruikte configuratie
weergegeven.
Bediening van
het kaartscherm