C-serie display Naslaghandleiding Document nummer: 81221_4 NL Datum: maart 2006
ii C-serie display Naslaghandleiding Handelsmerken en gedeponeerde handelsmerken Autohelm, HSB, Raymarine, RayTech Navigator, Sail Pilot, SeaTalk en Sportpilot zijn gedeponeerde handelsmerken van Raymarine Limited. Apelco is een gedeponeerd handelsmerk van Raymarine Holdings Limited. (Gedeponeerd in alle belangrijke marktregio’s.
Belangrijke informatie i Belangrijke informatie Beoogd gebruik De display die in deze handleiding wordt beschreven kan deel uitmaken van een radarof GPS-systeem voor navigatie, dat bedoeld is voor gebruik op pleziervaartuigen of kleine werkboten (geen IMO/SOLAS klasse). Deze handleiding bevat belangrijke informatie over de bediening en het onderhoud van de C-serie display. Om de beste resultaten met dit product te bereiken, dient u deze handleiding aandachtig te lezen.
ii C-serie display Naslaghandleiding WAARSCHUWING: Fishfinder echolood module Afkoppelen van de transducerkabel aan de achterkant van de fishfinder echolood module terwijl die aan staat kan vonken veroorzaken. De transducerkabel uitsluitend afkoppelen als de stroomtoevoer uitgeschakeld is. De echolood module moet geïnstalleerd worden op een goed geventileerde plaats, die vrij van ontvlambare dampen is.
Belangrijke informatie iii Raymarine garandeert niet dat dit product vrij van fouten is of gecombineerd kan worden met producten die door anderen dan Raymarine zijn gefabriceerd. Dit product werkt met digitale kaartinformatie en elektronische informatie van het Global Positioning System (GPS), die fouten kan bevatten. Raymarine geeft geen garanties m.b.t.
iv C-serie display Naslaghandleiding biliteit (EMC). Een goede installatie is echter noodzakelijk om goede prestaties te verzekeren. Multimedia cards met elektronische kaarten Om uw C-serie display als navigatiehulpmiddel te gebruiken, hebt u voldoende gedetailleerde kaarten van het gebied waarin u gaat varen nodig. Dergelijke kaarten zijn in elektronisch formaat verkrijgbaar op Navionics Chart cards.
v Inhoud Hoofdstuk 1: Overzicht ..................................................................................................1 1.1 Waarmee kan ik de C-serie display integreren? ....................................................1 1.2 Wat zijn de mogelijkheden van de C-serie display? ...............................................2 1.3 De Simulator .........................................................................................................4 Hoofdstuk 2: Bediening algemeen ................
vi C-serie display Naslaghandleiding Hoofdstuk 3: Werken met waypoints ........................................................................29 3.1 Wat is een waypoint? ..........................................................................................29 3.2 Hoe worden waypoints weergegeven? ...............................................................30 3.3 Een waypoint plaatsen .......................................................................................31 3.
vii 4.7 Aanvullende informatie op de kaart ...................................................................47 Details van objecten en kenmerken weergeven ............................................48 Dichtstbijzijnde objecten en diensten zoeken ................................................48 Informatie over waterstanden weergeven ....................................................49 Informatie over stromingen weergeven ........................................................
viii C-serie display Naslaghandleiding Hoe gebruik ik tracks? ...................................................................................80 Een track creëren ..........................................................................................80 Een route van een track maken .....................................................................81 4.16 Tracks bewerken .................................................................................................
ix 5.7 Fishfinder alarmen ............................................................................................112 5.8 Instellingen van de fishfinder ............................................................................112 Weergave instellingen ................................................................................113 Transducer kalibratie ...................................................................................114 DSM instellingen ..........................................
x C-serie display Naslaghandleiding MARPA instellen .........................................................................................148 Een target verwerven om te volgen .............................................................149 Targets annuleren .......................................................................................149 De identiteit van schepen weergeven (AIS) .................................................150 6.11 Instellen van de radar ..................................
xi De berichtenlijst sorteren ............................................................................167 Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) ........................................169 11.1 Inleiding ...........................................................................................................169 11.2 Wat is AIS? ........................................................................................................169 AIS informatieklassen ..............................
xii C-serie display Naslaghandleiding Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen .................................................195 13.1 Inleiding ...........................................................................................................195 13.2 Onderhoud .......................................................................................................195 Service en veiligheid ....................................................................................
Hoofdstuk 1: Overzicht 1 Hoofdstuk 1: Overzicht Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de kenmerken en functies van het C-serie display systeem. 1.1 Waarmee kan ik de C-serie display integreren? Stuurautomaat Autopilot Instruments Instrumenten AISAIS ontvanger receiver GPS Radar scanner C-serie display C-Series display PAGE ACTIVE WPTS MOB DATA MENU OUT RANGE IN Remote keyboard Toetsenbord OK DSCDSC marifoon VHF CANCEL 11.18.
2 C-serie display Naslaghandleiding 1.2 Wat zijn de mogelijkheden van de C-serie display? Als de vereiste apparatuur op uw systeem aangesloten is en de benodigde data beschikbaar is, kunnen op de C-serie display de volgende applicaties gecombineerd worden gebruikt voor de vermelde functies en toepassingen. Kaartplotter (hoofdstuk 4) 0.5nm North-Up (Relative Motion) Local where are.bevindt • Locate Bepalen waaryou u zich Interpret your surroundings. • Uw omgeving interpreteren where youuare going.
Hoofdstuk 1: Overzicht 3 Data (hoofdstuk 7) D7376-1 • View Data bekijken, gegenereerd het systeem of instrudata generated by thedoor system or by instruments menten, beschikbaar via NMEA 0183, 2000 enor available on NMEA 0183, NMEA 2000NMEA and SeaTalk 2 SeaTalk2of . SeaTalk Koersafwijking indicator (CDI) (hoofdstuk 8) 3nm North-Up Relative Motion Local View real-time displayvan of your vessel on a‘rollende 'rolling weg’ • Een real-time weergave uw boot op een in 3D perspective.
4 C-serie display Naslaghandleiding Waypoints (hoofdstuk 3) en AIS (hoofdstuk 11) Ofschoon waypoints en AIS geen op zichzelf staande applicaties zijn, werken deze op systeemniveau en worden ze in afzonderlijke hoofdstukken behandeld. 1.3 De Simulator De C-serie display beschikt over een Simulator stand, waarin u kunt oefenen in het gebruik van de display zonder data van een GPS antenne, radar scanner, fishfinder of AIS ontvanger. De simulator stand wordt aan/uit gezet via het System Setup menu (zie pag.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 5 Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk vindt u informatie over de bediening van de C-serie display in het algemeen en de volgende onderwerpen: • aan/uit zetten van de display • gebruik van de bedieningselementen • weergeven van applicaties • weergeven en bewerken van aanvullende informatie • instellen van de display verlichting • procedures voor eerste instelling • gebruik van CompactFlash cards • beheer van data • noodsituaties en waarschuwingen.
6 C-serie display Naslaghandleiding 2.3 De bedieningselementen Het bedieningspaneel DATA Press to access Indrukken voor liniaal, ruler, chart vectors, kaartvectoren, archive & transfer archiveren en overand dataenbar brengen databalk on/off functions. aan/uit functies. ACTIVE When multiple windows are open: Als meerdere vensters geopend zijn: - Press to required window. - Indrukken omselect gewenst venster te selecteren.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 7 Toetsen en softkeys Om naar de gewenste functie te navigeren, moet u een reeks toetsen en/of softkeys indrukken: Toetsen Buttons • Systeemfuncties oproepen, of veranderen wat u op het scherm ziet. Access system functions or change what you see on-screen. • In Within deze handleiding vetgedrukte weergegeven, bijv. the text ofinthis documenthoofdletters they are written in bold capitals WPTS/MOB. e.g. WPTS/MOB.
8 C-serie display Naslaghandleiding De cursor Wanneer u met de kaartplotter of radar applicatie werkt, gebruikt u de cursor om over het scherm te verplaatsen: D7366_3 De cursor is op het scherm zichtbaar als een wit kruis. WPT D7369-2 D7368_2 Als hij enige tijd niet verplaatst is, verandert hij in een cirkel met een kruis erin, zodat hij gemakkelijker op het scherm te vinden is. De cursor is contextgevoelig.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 9 2.5 Aanvullende informatie op het scherm Informatie kan op verschillende manieren op het scherm worden weergegeven: Statusbalk Status bar • Geeft informatie Givesspecifieke information specificvoor to elke weer. eachapplicatie application. • Kan niet worden bewerkt of verCannot be edited or moved. plaatst. 3nm Head-Up Databalk Data bar • Geeft informatie over uw boot of de Gives information associated with omgeving weer. your boat or the environment.
10 C-serie display Naslaghandleiding Menu’s D6582-1 Setup Menu’s voor de Menus for the active actieve applicatie application Externe apparatuur/ External equipment/ instrumenten instruments Radar Setup ... GPS Status... Compass Setup... AIS Layer Status... System Setup... Alarm Setup... Display Setup... Databar Set... Select Page Setup... System Diagnostics... Remove CF Card Systeem menu’s System-wide menus D7370_2 MENU MENU Via de menu’s kunt u het systeem aan uw specifieke eisen aanpassen.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 11 Informatie in dialoogvensters wijzigen Dialoogvensters bieden de mogelijkheid gegevens te bewerken of in te voeren in een lijst, bijvoorbeeld waypoints. Gegevens in een dialoogvenster bewerken/invoeren: 1. Selecteer het veld dat u wilt wijzigen: e.g. Bijv. Symbol Name Waypoint 1 EDIT NAME Group My Waypoints Comment D8502-1 Highlight fieldveld to be Markeer het datedited u wilt wijzigen, e.g. name bijv.waypoint de waypoint naam 2.
12 C-serie display Naslaghandleiding Status symbolen De status symbolen op de databalk geven aan of het C-serie systeem verbinding heeft met de aangesloten apparatuur: Status symbool Beschrijving D6892-3 Het boot en vis symbool geeft de huidige status van uw fishfinder aan: Bewegend symbool - verbinding met DSM in orde. Stilstaand symbool - DSM is aangesloten, maar zendt niet. Symbool grijs - geen verbinding met DSM.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 13 2.6 Eerste instellingen Als u de C-serie display na de inbedrijfstelling (zie installatie instructies) de eerste keer aan zet, adviseren wij het volgende uit te voeren: • gewenste taal, datum/tijd formaat en eenheden instellen • een paginaset selecteren • een applicatie pagina/venster selecteren • de verlichting van de display instellen. NB: uitgebreide informatie over alle opties voor het instellen en aanpassen vindt u in Hoofd- stuk 12: Systeem instellen en aanpassen.
14 C-serie display Naslaghandleiding Een paginaset selecteren De display heeft vier vooraf geconfigureerde paginasets en één lege paginaset waaruit u een keuze kunt maken. PAGE OK Highlight appropriate pre-configured page set Markeer de gewenste vooraf geconfigureerde paginaset D8511-1 Press & Ingedrukt hold houden NB: u kunt het scherm Select Page Set ook met de MENU toets oproepen.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 15 Een applicatie venster selecteren Als de geselecteerde pagina meer dan één venster heeft, wordt om het venster dat momenteel actief is een rode rand weergegeven, bijvoorbeeld: Softkeys horen Soft keys bij het actieve associated with vensterwindow active D8516_1 Actief venster Active window highlighted gemarkeerd Een ander venster actief maken Een ander venster op de pagina actief maken en de bijbehorende softkeys weergeven: Bijv. e.g.
16 C-serie display Naslaghandleiding De verlichting van de display instellen De display heeft twee verschillende kleurenpaletten, één voor overdag en één voor ‘s nachts. Daarnaast kunt u de verlichting ook handmatig instellen. NB: de display verlichting is een lokale instelling en geldt daarom alleen voor de display waarop u momenteel werkt.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 17 2.7 Gebruik van CompactFlash cards VOORZICHTIG: plaatsen van een CompactFlash card Bij het plaatsen van een CompactFlash card ervoor zorgen dat de card op de juiste manier wordt geplaatst. NOOIT de card in de houder forceren, omdat de card daardoor onherstelbaar beschadigd kan worden. VOORZICHTIG: binnendringen van water Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade aan de display te voorkomen, moet u zorgen dat de klep van de card-houder goed gesloten is.
18 C-serie display Naslaghandleiding Een card plaatsen Om een card te plaatsen, bekijkt u de afbeelding en gaat u als volgt te werk: 1. Controleer of u het juiste type card gebruikt. Lees het hoofdstuk Belangrijke informatie vooraan in deze handleiding. 2. Open de klep van de card-houder, links aan de voorkant van de display. 3. Plaats de card zoals getoond, met de lip van de card naar de binnenkant. De card moet er gemakkelijk in gaan.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 19 Removal” wordt weergegeven. Als het bericht gesloten is, mag de card niet meer worden verwijderd. 2. Open de klep van de card-houder. 3. De card vastpakken en uit de houder trekken. 4. Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade te voorkomen, de klep van de card-houder sluiten en aandrukken tot u een duidelijke klik hoort. 5. Druk op OK. ...bij uitgeschakelde display 1. Open de klep van de card-houder. 2. De card vastpakken en uit de houder trekken. 3.
20 C-serie display Naslaghandleiding 1. Plaats een card en selecteer de functie SAVE TO CARD (opslaan op card): ARCHIVE AND TRANSFER SAVE TO CARD D8070_1 DATA Card Insertplaatsen card 2. Selecteer de lijst die de gegevens bevat die u wilt opslaan: e.g. Bijv. ROUTE LIST Toggle to de required Selecteer gewenste list lijst Contents selected list lijst displayed Inhoud vanforgeselecteerde D8655_1 Route 1 Route 2 Route 3 SELECT LIST WPT RTE TRK 3.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 21 2. Selecteer de gewenste lijst: e.g. Bijv. ROUTE LIST Selecteer gewenste Toggle to de required list lijst Contents forgeselecteerde selected list displayed Inhoud van lijst D8655_1 Route 1 Route 2 Route 3 SELECT LIST WPT RTE TRK 3. Bepaal welke data u wilt ophalen: Alle geselecteerde database itemsitems: ophalen: To retrieve all selected database RETRIEVE ALL Retrieve Route of Or Individuele ophalen: To retrieve items individual items: Bijv. e.g.
22 C-serie display Naslaghandleiding 2. Selecteer de gewenste lijst: e.g. Bijv. ROUTE LIST Selecteer gewenste Toggle to de required list lijst Contents forgeselecteerde selected list lijst displayed Inhoud van D8655_1 Route 1 Route 2 Route 3 SELECT LIST WPT RTE TRK 3. Bepaal welke data u wilt verwijderen: Alle geselecteerde To delete all items:items verwijderen: ERASE ALL ofOr YES Individuele items verwijderen: To delete individual items: Bijv. e.g.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 23 Uw waypoints beveiligen met een wachtwoord Desgewenst kunt u met behulp van een wachtwoord voorkomen dat anderen uw waypoint en route databases en functies kunnen gebruiken, wijzigen of bekijken.
24 C-serie display Naslaghandleiding 2. Zet de optie Enable Password op ON, lees en accepteer de waarschuwing: Setting Password Protection required a password to access your waypoint and route databases. If you forget your password you will lose your waypoints and routes Raymarine recommends that you archive your waypoints and routes Waypoint Password Setup OK ON Select Enable Selecteer Enable Password YES Lees en accepteer Read and accept de waarschuwing the warning Select ON.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 25 Setup System Setup Menu Radar Setup... MENU GPS Status... Compass Setup... System Integration Waypoint Password Setup System Setup... Selecteer Select System Setup System Setup menu Menu Highlight Waypoint Markeer Waypoint Password PasswordSetup Setup Selecteer Waypoint Select Waypoint Password Setup. Setup Password D8960_1 Highlight Markeer required System Menu System Setup menu 2.
26 C-serie display Naslaghandleiding 2.9 Noodsituaties en waarschuwingen U kunt de C-serie display gebruiken om bij man overboord de positie te markeren, of een alarm weer te geven wanneer zich een bepaalde situatie voordoet, bijvoorbeeld wanneer een dieptelimiet bereikt is, een bepaalde tijd verstreken is, enz.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 27 • Huidige positie t.o.v. MOB positie - terwijl uw boot van de MOB positie weg vaart, verschijnt er een stippellijn van uw huidige positie naar de MOB positie op het scherm. NB: om een MOB positie te verkrijgen, moet positie informatie van een GPS (of gelijkwaardig apparaat), of koers en snelheid beschikbaar zijn. Een MOB onderbreken Om het alarmsignaal van een MOB tijdelijk te onderbreken, drukt u op een willekeurige toets van een instrument in het SeaTalk systeem.
28 C-serie display Naslaghandleiding • om een MOB alarm op te heffen, moet u de WPTS/MOB toets ingedrukt houden tot het MOB symbool van het scherm verdwijnt. • Als een ankeralarm wordt geannuleerd, maar de alarmtoestand blijft bestaan, wordt het alarm elke 30 seconden herhaald. Externe alarmen Wanneer een instrument dat met de display verbonden is een alarm genereert, wordt dat op de C-serie display weergegeven, tezamen met een pop-up berichtvenster.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 29 Hoofdstuk 3: Werken met waypoints In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u waypoints kunt plaatsen, bewerken, beheren en naar een waypoint kunt navigeren. 3.1 Wat is een waypoint? Een waypoint is een positie die gemarkeerd is in een kaartplotter, radar of fishfinder venster, om een plaats aan te duiden (voor vissen, duiken, enz.), of als een positie waar u naartoe wilt navigeren. Standaard worden alle waypoints op het scherm door het symbool x aangeduid .
30 C-serie display Naslaghandleiding 3.2 Hoe worden waypoints weergegeven? Waypoints in kaart en radar vensters In kaart en radar vensters wordt een waypoint weergegeven als het actief is (in een vierkantje) en als het inactief is (zonder vierkantje). Default waypoint Standaard waypoint Actief waypoint Active waypoint Alternativesymbool symbol Alternatief D8694_1 Waypoint 1 Waypoints in CDI vensters D8930_1 In CDI vensters wordt een waypoint alleen getoond als het actief is (in een vierkantje).
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 31 3.3 Een waypoint plaatsen Een waypoint kan worden geplaatst: • op de cursorpositie • op de positie van uw boot • op een positie naar keuze (d.m.v. lengte/breedte of Loran TD coördinaten tussen 800 N/Z). Wanneer u een waypoint plaatst, kunt u de standaard gegevens accepteren, of die aanpassen. Voor meer informatie, zie pag. 34. Nadat een waypoint geplaatst is, kunt u de gegevens ervan bekijken en desgewenst wijzigen. Voor meer informatie, zie pag. 33 en pag. 34. ...
32 C-serie display Naslaghandleiding 3.4 Naar een waypoint navigeren In deze paragraaf beschrijven we het starten en stoppen van navigeren naar een waypoint. Als u naar een waypoint of de cursorpositie navigeert, wordt die data via NMEA 0183 en SeaTalk verzonden en kan die door een aangesloten stuurautomaat worden gebruikt. Voor meer informatie over navigatie, zie pag. 56. D8285_1 Navigeren naar een waypoint starten U kunt naar een waypoint navigeren m.b.v.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 33 Navigeren naar een waypoint stoppen U kunt de navigatie naar het geselecteerde waypoint op elk moment stoppen: WPTS/ MOB GOTO WAYPOINT OPTIONS... STOP GOTO of Or STOP GOTO WPT D7505-2 Plaats decursor cursorover op het Position active waypoint. actieve waypoint Als de navigatie niet meer actief is, krijgt het waypoint weer de normale vorm zonder vierkantje en verdwijnt de streepjeslijn tussen uw boot en het waypoint. 3.
34 C-serie display Naslaghandleiding D6560-2 NB: temperatuur en diepte (indien beschikbaar) worden alleen vastgelegd voor waypoints die op de positie van uw boot worden geplaatst. De waypoint lijst weergeven: REVIEW AND EDIT WAYPOINTS... Waypoint List OK To exit wayWaypoint lijst point list sluiten Selecteer het gewenste Select required waypoint waypoint D7507-2 WPTS/ MOB 3.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 35 Gegevens van waypoints wijzigen Als een waypoint wordt aangemaakt, wordt er een standaard naam, symbool en groep aan toegewezen. U kunt die gegevens naar wens wijzigen of een opmerking toevoegen. Dat is vooral nuttig wanneer u met grote aantallen waypoints werkt. De gegevens van een waypoint wijzigen: 1.
36 C-serie display Naslaghandleiding VOORZICHTIG: Het is mogelijk waypoints te verplaatsen die in routes worden gebruikt. In dat geval bevat de opgeslagen route het waypoint op de nieuwe positie. Zorg ervoor dat hier geen gevaarlijke situatie door kan ontstaan. Waypoint(s) verwijderen U kunt elk waypoint (of een groep waypoints) uit het systeem verwijderen, behalve: • het actieve waypoint • een waypoint dat in een route wordt gebruikt.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 37 Alle waypoints verwijderen Om alle waypoints te verwijderen, gebruikt u de ARCHIVE & TRANSFER softkeys: 1. Selecteer ERASE FROM SYSTEM (verwijderen uit systeem) en de gewenste lijst: ERASE FROM SYSTEM... SELECT LIST WPT Select the Selecteer deWPT WPTlist lijst D8716-1 ARCHIVE AND TRANSFER DATA 2.
38 C-serie display Naslaghandleiding Group List Groep Group OK EDIT DEFAULT To save Opslaan D9055-1 Selecteer gewenste Select required standaard groep default group NB: om de wijziging van standaard symbool/groep te annuleren, drukt u op CANCEL. 3.7 De waypoint lijst sorteren Als er op uw systeem een groot aantal waypoints aanwezig is, kunt u de waypoint lijst sorteren, zodat u een bepaald waypoint gemakkelijker kunt vinden.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 39 Bijv. e.g. GROUP LIST WPTS/ MOB REVIEW AND EDIT WAYPOINTS ... WAYPOINT GROUPS ... Deep fishing Shallow fishing D6885-3 Reef fishing Nu kunt u een nieuwe waypoint groep aanmaken, of bestaande groepen verwijderen, verplaatsen of een andere naam geven. Een nieuwe waypoint groep aanmaken Een nieuwe waypoint groep maakt u als volgt: 1. Open de groepenlijst (zie boven). 2.
40 C-serie display Naslaghandleiding 4. Bepaal de groep waarnaar u het waypoint wilt verplaatsen als volgt: GROUP LIST MOVE BETWEEN GROUPS My Waypoints Waypoint 1 Waypoint 2 Waypoint 3 GROUP LIST GROUP B Fishing My Waypoints Deep fishing Shallow fishing Reef fishing SELECT GROUP B Verplaats selectiebalk Move control to Group B B naar Group OK Selecteer groep Select group to om wayadd pointwaypoint aan toe tetovoegen D8298_1 GROUP A 5.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 41 Een groep verwijderen U kunt elke waypoint groep uit het systeem verwijderen, behalve de groep die het actieve waypoint bevat. Als een waypoint groep uit het systeem wordt verwijderd, wordt de groepsnaam inclusief alle waypoints in die groep verwijderd, behalve: • ‘My Waypoints’ - de waypoints in deze groep worden verwijderd, maar de groepsnaam blijft bestaan • waypoints die in routes op uw systeem worden gebruikt.
42 C-serie display Naslaghandleiding Waypoint symbolen tonen/verbergen U kunt instellen welke typen waypoint symbolen in de radar of kaart applicatie worden getoond of verborgen: 1. Geef de optie SHOW BY SYMBOL weer: SHOW BY SYM D8839_1 SHOW/HIDE WAYPOINTS... PRESENTATION... Selecteer SYM Select SYM 2.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 43 Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 4.1 Belangrijke informatie Veiligheid Wanneer u de kaartplotter gebruikt, moet u altijd controleren of de route veilig is. Zoom in op een kleiner gebied om te controleren op gevaren zoals ondiepe delen, die mogelijk niet op een grootschalige kaart zichtbaar zijn.
44 C-serie display Naslaghandleiding Cards met elektronische kaarten Om de C-serie display als hulpmiddel voor navigatie te gebruiken, hebt u kaarten nodig met gedetailleerde informatie over het gebied waarin u gaat varen. Dergelijke kaarten zijn in elektronisch formaat verkrijgbaar op Navionics cards. Informatie over deze kaarten en de verkrijgbaarheid vindt u op pag. iv. Voor het archiveren van data adviseert Raymarine alleen CF geheugencards van het merk SanDisk te gebruiken.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 45 4.3 Weergave van de kaart Normaal gesproken zult u de kaart bekijken met uw boot op het scherm en de bewegingsmodus ‘actief’. Als de bewegingsmodus actief is, wordt terwijl u vaart de kaart telkens opnieuw getekend, om te zorgen dat uw boot op het scherm zichtbaar blijft. Wanneer u in de actieve modus op de kaart inzoomt, wordt de kaart rond de positie van uw boot ingezoomd.
46 C-serie display Naslaghandleiding 4.5 Waar bevind ik mij op de kaart? Uw boot wordt op het scherm aangeduid door een bootsymbool. Als er geen vaarrichting of COG beschikbaar is, wordt de boot als een Bootsymbool Boat symbol gevulde cirkel weergegeven. Als positiedata voor weergave geselecteerd is (zie pag. 182), wordt uw positie op de databalk onder VES POS getoond.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 47 De kaart applicatie heeft een ‘autoscale’ functie. Als u een kaartschaal selecteert die in sommige gebieden geen cartografische details heeft, gebruikt de kaartplotter het meest gedetailleerde niveau dat voor die omgeving beschikbaar is en rekt dit uit, zodat het in de geselecteerde schaal past. Dit betekent dat er nooit lege of gearceerde gebieden op het scherm worden weergegeven.
48 C-serie display Naslaghandleiding Details van objecten en kenmerken weergeven Details weergeven: OK Meer informatie Moregedetailleerde detailed information for selected object displayed. over geselecteerd object verschijnt D 6771-2 Plaats cursor cursor op object omto basisMove over object, informatie weer te geven display basic information. Als het geselecteerde object meer dan één onderwerp heeft: Selecteer Highlighthet thegewenste required onderwerp subject area.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 49 SELECT PORT FIND NEAREST... WAYPOINTS PORTS PORT SERVICES TIDE STATIONS CURRENT STATIONS WRECKS OBSTRUCTIONS Selecteer de Select required category categorie gewenste 16 tocursor cursoriningeselecteerde selected 16 nearest dichtst bij category categoriedisplayed.
50 C-serie display Naslaghandleiding Nu kunt u: • de tijdselectielijn verplaatsen m.b.v. de trackpad/draaiknop • de getoonde datum wijzigen m.b.v. de softkeys. Informatie over stromingen weergeven Informatie over stromingen kunt u weergeven: • door het stromingensymbool te selecteren (zie onder), of • met de functie FIND NEAREST (zie pag. 48). ... m.b.v. het stromingensymbool 1.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 51 ... m.b.v. de zoekfunctie voor havens De zoekfunctie voor havens biedt de mogelijkheid de naam van een haven op te geven en de diensten van die haven te tonen: 1. Kies de optie EDIT NAME (naam wijzigen): SEARCH BY NAME EDIT NAME D8314_1 OK 2.
52 C-serie display Naslaghandleiding ... m.b.v. het havensymbool De diensten die in een bepaalde haven beschikbaar zijn, kunnen worden getoond door het symbool van die haven te selecteren: OBJECT INFO Select appropriate Selecteer het gewenste port symbol havensymbool Position 29058'.147N 093052'.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 53 Informatie over diensten en voorzieningen weergeven Mits een geschikte kaart geïnstalleerd is, wordt de positie van diverse diensten en voorzieningen door middel van de volgende symbolen aangeduid: Symbolen voor diensten en Business services/points ofvoorzieningen interest symbols LuchtAirport haven KinderBabysitting opvang Barber Kapper Bank Camping AutoCar hire verhuur BrandFiremen weer VisFishing equipment uitrusting TankGas/Petrol station ParkeerPar
54 C-serie display Naslaghandleiding Identiteit van schepen weergeven (AIS) Als u een AIS ontvanger in het systeem geïnstalleerd hebt, kunt u de AIS functie gebruiken om: • informatie over andere schepen uitgerust met AIS weer te geven • reisinformatie die door die schepen wordt uitgezonden te bekijken, d.w.z. hun positie, koers, snelheid en wendsnelheid • basis- of gedetailleerde informatie over elk schip te tonen, o.a.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 55 4.8 Meten van afstanden en peilingen ... ten opzichte van uw boot U kunt de positie, afstand en peiling van de cursorpositie ten opzichte van uw boot bepalen door de cursorpositie (Csr Pos) op de databalk af te lezen. ... tussen twee punten op de kaart De meetlijn optie van de kaart applicatie kan worden gebruikt om de afstand en peiling tussen twee punten op de kaart te meten. Meetlijn positioneren 1. Bepaal eerst het beginpunt van de meetlijn: ; 0650T 0.
56 C-serie display Naslaghandleiding 4.9 Naar een bepaald punt navigeren U kunt de kaart gebruiken om te navigeren naar een bepaald punt, aangeduid met de cursor (tijdelijk waypoint), of naar een waypoint. Desgewenst kunt u de grootst mogelijke kaartschaal weergeven waarin zowel uw boot als het gewenste waypoint worden weergegeven. Als u naar een waypoint of de cursorpositie navigeert, wordt de data via NMEA 0183 en SeaTalk verzonden en kan die door een stuurautomaat worden gebruikt (indien aangesloten).
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 57 Naar een bestaand waypoint gaan U kunt naar een bestaand waypoint navigeren, door het gewenste waypoint op het scherm met de cursor te selecteren, of in de waypoint lijst: NB: voor meer informatie over navigeren met waypoints, zie Hoofdstuk 3: Werken met waypoints. ... geselecteerd met de cursor Met deze optie vaart u naar het waypoint dat u op het scherm hebt geselecteerd.
58 C-serie display Naslaghandleiding NAVIGATION ALARM D8325_2 Waypoint Arrival Aankomst alarm uitschakelen Or of ACKNOWLEDGE D8326_1 Wait 10 Wacht 10 seconds seconden Navigatie naar bestemming waypoint stoppen GOTO...
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 59 4.10 Een route creëren en volgen FOLLOW ROUTE OPTIONS ... BUILD NEW ROUTE ... REVIEW AND EDIT ROUTES ... D6534-2 SHOW/HIDE ROUTES ... In deze paragraaf beschrijven we het gebruik van routes. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde: • wat is een route? • wat kunt u doen met een route? • een route samenstellen en volgen • een route volgen • details van routes bekijken.
60 C-serie display Naslaghandleiding Een route creëren Routes kunnen op het scherm worden samengesteld, of via de waypoint lijst. Een route kan bestaan uit: • nieuwe waypoints, die u speciaal voor die route hebt geplaatst, of • bestaande waypoints, die reeds in het systeem opgeslagen zijn, of • een combinatie van nieuwe en bestaande waypoints. NB: een route kan ook van een track worden gemaakt. Zie pag. 81 voor details.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 61 Route 1 PLACE WAYPOINT Volgende waypoint geplaatst Next waypoint placed Streepjeslijn nu doorgetrokken lijn Dashed line now solid met waypoint Cursor verbonden joined to waypoint with line. d.m.v.dashed streepjeslijn D8344_1 Verplaats cursor Move cursor to naar waypoint positie voor next position volgende waypoint 3. Ga door met waypoints invoegen. Als u een fout maakt, kunt u het laatste waypoint verwijderen (zie pag. 63 voor details). 4.
62 C-serie display Naslaghandleiding Een route samenstellen met behulp van de waypoint lijst U kunt routes ook samenstellen m.b.v. bestaande waypoints via de waypoint lijst: 1. Selecteer de optie Use Waypoint List om een route samen te stellen: BUILD NEW ROUTE USE WAYPOINT LIST D6498-3 ROUTES... 2.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 63 Het laatste waypoint verwijderen wanneer u een route via het scherm samenstelt: UNDO WAYPOINT D8352_1 Laatste waypoint ongedaan maken Het waypoint en de stippellijn verdwijnen van het scherm en de cursor gaat terug naar het vorige waypoint. Als u deze toets meermaals indrukt, worden de waypoints achtereenvolgens verwijderd.
64 C-serie display Naslaghandleiding Samengestelde route voor later gebruik opslaan EDIT NAME Save Route Name Route 1 SAVE ROUTE... EDIT COLOR of: Or: Color Omaccept standaard te accepteren To default D8350_1 OK NB: voor meer informatie over het gebruik van dialoogvensters, zie pag. 11. Een route volgen Wanneer u een route volgt, wordt de actieve route in alle kaartvensters weergegeven.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 65 Route volgen met behulp van Quick Route Hiermee wordt een route gevolgd zodra die samengesteld is. Voor meer informatie, zie pag. 60. FOLLOW (QUICK) ROUTE D6542-2 Creëer eenroute route Build your Route volgen met behulp van de cursor U kunt de cursor gebruiken om een route te selecteren en vanaf het beginpunt te volgen, of om een route vanaf een geselecteerd waypoint in die route te volgen. ...
66 C-serie display Naslaghandleiding Route List FOLLOW ROUTE OPTIONS... of: Or: ROUTES... Color ------------- Name Quick Route Route 1 Route 2 Route 3 Selecteer gewenste Select required route route REVERSE AND FOLLOW Omgekeerd volgen Reverse-follow van route starten route starts D8362_1 GOTO... NB: u kunt het volgen van een actieve route elk moment stoppen met STOP FOLLOW.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 67 Met RESTART XTE wordt de koers van uw boot weliswaar gewijzigd, maar wordt de opgeslagen route niet veranderd. D6549_3 RESTART XTE When you are route following a route .. Wanneer u een volgt... Details van routes bekijken De details van alle routes die u hebt gemaakt worden in de Route lijst bewaard. U kunt: • de route lijst bekijken en de gewenste route selecteren, of • de gewenste route op het scherm selecteren.
68 C-serie display Naslaghandleiding ... met behulp van de cursor 1. Selecteer de route en de optie REVIEW AND EDIT THIS ROUTE (deze route bekijken en bewerken): REVIEW AND EDIT THIS ROUTE D9000_1 Plaats cursor op over willekeuPosition cursor rige etappe van required gewenste any leg of the route 2. Details van de geselecteerde route weergeven: ETA TIME HOURS en/of and/or ROUTE DETAILS... Gewenste Toggle as selecteren required D8998_1 SOG ACTUAL PLANNED 4.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 69 ... met behulp van de cursor Route 3 REVIEW AND EDIT THIS ROUTE RTE D8370_1 Plaatscursor cursor over op Move required gewensteroute route Nu kunt u de route bewerken zoals beschreven op pag. 69. De geselecteerde route bewerken Nadat u de gewenste route geselecteerd hebt (zie vorige paragraaf) kunt u die gaan bewerken.
70 C-serie display Naslaghandleiding 1. Selecteer de te bewerken route (zie pag. 68). 2. Geef het Make Route venster weer: AMEND ROUTE COURSE… USE WAYPOINT LIST... Sunday tour 01 Midchannel 02 Outer Harbour 03 Harbour Ent. 50016'.75N 00106'.095W 50047'.356N 00106'.604W Het Make Route verschijnt The Route venster screen is displayed D6507_3 Make Route Waypoints Harbour Ent. Midchannel Outer Harbour Pierhead Waypoint 4 3.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 71 Een waypoint in een route invoegen Hiermee voegt u een waypoint in een route in om de koers te wijzigen, bijvoorbeeld: 4nm North-Up (Relative Motion) Local RTE PLACE WAYPOINT Positie Position voor nieuw for new waypoint waypoint Gewijzigde Amended route route D6604_2 Oorspronkelijke Original koers course Een waypoint in een route invoegen: RTE RTE Slepen Stretch naar to positie voor position for nieuw waypoint new waypoint Plaatscursor cursor op Move
72 C-serie display Naslaghandleiding 3. Een nieuw of bestaand waypoint definiëren: Nieuw waypoint definiëren Define new waypoint 3 1 RTE 2 Sleep gewenste positiefor voor Drag cursor cursor naar to required position extra waypoint additional waypoint of: Or: Use existing waypointgebruiken Bestaand waypoint Make Route USE WAYPOINT LIST... Waypoints Harbour Ent. Midchannel Outer Harbour Pierhead Waypoint 4 Sunday tour 01 Midchannel 02 Outer Harbour 03 Harbour Ent. 50016'.75N 00106'.095W 50047'.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 73 Een waypoint in een route verplaatsen OK MOVE WAYPOINT WPT WPT Plaats cursor op Move cursor over te verplaatsen waypoint to be waypoint repositioned D8374_1 Sleepcursor cursor to naar Drag nieuwe positie new position NB: de nieuwe positie van een waypoint wordt ook in alle andere routes die het waypoint bevatten aangepast.
74 C-serie display Naslaghandleiding Een route verwijderen U kunt elke route uit het systeem verwijderen, behalve die u momenteel volgt. Wanneer u een route verwijdert, verwijdert het systeem alleen die waypoints die met deze specifieke route aangemaakt zijn. Waypoints die afzonderlijk zijn gemaakt, of in andere routes worden gebruikt, worden niet verwijderd. Een route verwijderen: 1. Selecteer de route die u wilt verwijderen (zie pag. 68). ERASE ROUTE YES D8379-1 2.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 75 Wind- en getijpijlen Windpijl Wind arrow D6773_2 Getijpijl Tide arrow Wind en getij worden weergegeven als lijnen met gesloten pijlkop in de richting van de wind of het getij. Windpijlen wijzen naar uw boot toe en getijpijlen ervan af. De dikte van de pijl geeft de sterkte aan. De grafische indicators aan/uit zetten: WIND ARROW ON OFF COG VECTOR ON OFF HDG VECTOR ON OFF CHART VECTORS D6548-2 DATA TIDE ARROW ON OFF ...
76 C-serie display Naslaghandleiding • radar alarmen - bewakingszones • fishfinder alarmen • AIS alarmen. Wanneer een alarm geactiveerd wordt, klinkt de zoemer en verschijnt er een pop-up venster waarin het alarm wordt beschreven en hoe dat kan worden opgeheven. In sommige gevallen onderneemt de kaartplotter de benodigde stappen. Na een aankomstalarm wordt bijvoorbeeld de volgende etappe van de route geactiveerd. De alarmen aan of uit zetten en de limieten instellen: Alarm Setup Menu Setup GPS Status...
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 77 MARPA targets op de kaart weergeven De Mini Automatic Radar Plotting Aid (MARPA) functie wordt gebruikt voor het detecteren en volgen van objecten (targets) en risico-analyse. Ofschoon dit in radar of radar overlay stand wordt ingesteld, worden alle MARPA targets in het kaartvenster weergegeven en bepaalde MARPA functies kunnen vanuit de kaartplotter worden opgeroepen. Uitgebreide informatie over MARPA vindt u op pag. 145.
78 C-serie display Naslaghandleiding Vaste en bewegende objecten van elkaar onderscheiden U kunt het radarbeeld op het kaartbeeld projecteren (overlay), zodat u vaste objecten en ander scheepvaartverkeer beter van elkaar kunt onderscheiden. Voor het beste resultaat zet u de radar-kaart synchronisatie aan (zie pag. 76), om te zorgen dat het radarbereik en de kaartschaal gesynchroniseerd zijn. Radar overlay aan zetten: 1.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 79 Het radar bereik vanuit het kaartvenster wijzigen Als radar overlay AAN staat, wordt het radar bereik in de linkerbovenhoek van het kaartvenster weergegeven in dezelfde kleur als de overlay. Nu kunt u het radarbereik als volgt wijzigen: OUT RADAR OPTIONS... RANGE D6585-1 D7217-3 IN NB: als RDR RNG SYNC op ON (AAN) ingesteld is (zie pag. 76), verandert de kaartschaal ook. 4.
80 C-serie display Naslaghandleiding Hoe gebruik ik tracks? U kunt tracks gebruiken voor de volgende doeleinden: • achteraf controleren waar u geweest bent • de afgelegde weg in omgekeerde richting volgen, door de track in een route om te zetten en die automatisch om te keren. U kunt een track aan uw wensen aanpassen en de track opties voor uw specifieke behoeften instellen, o.a.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 81 Een route van een track maken Door een track om te zetten in een route, kunt u een opgeslagen afgelegde weg terug volgen. Wanneer een track wordt omgezet, creëert het systeem de kortste route over de vastgelegde track, met behulp van een minimaal aantal waypoints. Elk aangemaakt waypoint wordt opgeslagen inclusief diepte en temperatuur (indien van toepassing) voor die positie.
82 C-serie display Naslaghandleiding ...van een opgeslagen track U kunt een route maken van een track die u eerder opgeslagen hebt: Route naam To name the geven route YES Route generation completed. Maximum deviation from oritinal track equals 0,001nm. Please check route before navigating.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 83 De geselecteerde track bewerken Nadat u de gewenste track hebt geselecteerd (zie vorige paragraaf) kunt u die gaan bewerken. De naam of kleur van een track wijzigen U kunt desgewenst de naam van een track in een duidelijker naam veranderen en/of de kleur wijzigen. Daardoor zijn ze beter van elkaar te onderscheiden, met name als u een groot aantal tracks hebt. 1. Selecteer de track die u wilt bewerken (zie pag. 82). 2.
84 C-serie display Naslaghandleiding 4.17 Bepalen hoe kaartvensters worden weergegeven U kunt elk kaartvenster als volgt aan uw wensen en behoeften aanpassen: • de kaartweergave voor individuele vensters of voor het gehele systeem instellen (zie verderop) • de oriëntatie van de kaart veranderen (zie pag. 85) • bepalen op welke manier de kaart t.o.v. de beweging van uw boot wordt getekend (zie pag. 86).
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 85 De oriëntatie van de kaart instellen De oriëntatie is de stand van de kaart ten opzichte van de richting waarin u vaart. Hij wordt gebruikt in samenhang met de bewegingsmodus (zie pag. 86), om te bepalen hoe uw boot en de kaart zich ten opzichte van elkaar verhouden en op het scherm worden weergegeven. De gekozen modus wordt opnieuw geselecteerd wanneer u het apparaat de volgende keer aan zet.
86 C-serie display Naslaghandleiding Bewegingsmodus instellen De bewegingsmodus bepaalt de bewegingsverhouding tussen de kaart en uw boot. Als de bewegingsmodus geactiveerd is, wordt terwijl uw boot vaart de kaart telkens opnieuw getekend, zodat de boot op het scherm zichtbaar blijft. U hebt de keuze uit drie opties voor de bewegingsmodus: • relatieve beweging • ware (True) beweging • Autorange.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 87 D6840_2 In dit voorbeeld is de bewegingsmodus op relatief ingesteld met een verplaatsing van 1/3. De boot staat vast op deze verplaatste positie en de kaart verschuift. True motion (TM) Als True motion (ware beweging) ingesteld is, staat de kaart vast en beweegt de boot ten opzichte van vaste landmassa’s over het scherm. Als de boot dicht bij de rand van de kaart komt, wordt de kaart opnieuw getekend, zodat het gebied vóór de boot zichtbaar wordt.
88 C-serie display Naslaghandleiding Waypoints/waypoint informatie tonen of verbergen Het systeem kent diverse opties voor de weergave van waypoints en waypoint informatie. U kunt de namen van uw waypoints tonen of verbergen, of waypoints per groep of symbool tonen of verbergen. Deze mogelijkheden zijn vooral handig als u een groot aantal waypoints in een klein gebied hebt geplaatst, waardoor de kaart onoverzichtelijk is geworden.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 89 Een route of track tonen/verbergen U kunt bepalen welke routes of tracks op het scherm worden getoond of verborgen. Als een route op HIDE (verbergen) is gezet, wordt de lijn van de route niet weergegeven. Of de waypoints van een verborgen route worden getoond, is afhankelijk van de instelling van waypoints tonen/verbergen (zie pag. 88). De actieve route wordt altijd getoond, ongeacht de ingestelde weergavestatus.
90 C-serie display Naslaghandleiding 2.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 91 4.19 Instellingen van kaart en cartografie De standaard instellingen van de kaart en cartografie kunt u wijzigen, om die aan uw wensen en behoeften aan te passen. Dit doet u waarschijnlijk alleen wanneer u de kaart applicatie voor de eerste keer gebruikt, maar mogelijk wilt u ook instellingen veranderen wanneer u meer vertrouwd met het systeem bent. Instellingen die u wijzigt blijven behouden, ook nadat u het systeem uitgeschakeld hebt.
92 C-serie display Naslaghandleiding FUNCTIE Beschrijving OPTIES (standaard is vetgedrukt) Track Interval Beschikbare opties zijn afhankelijk van instelling van functie Record Vessel Track By: TIME - geef de tijd tussen aangemaakte track punten aan. DISTANCE - geef de afstand tussen aangemaakte track punten aan. AUTO - geen opties beschikbaar TIME geselecteerd: 1 sec 5 secs 10 secs 30 secs 1 min 3 min 5 min 10 min 30 min DISTANCE geselecteerd: 0.1 nm 0.5 nm 1.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 93 maximum van 1000 m. Om het effect van de verplaatsing te bekijken, kunt u de functie aan/uit zetten. Na berekening wordt de offset op alle kaarten toegepast. Belangrijk: een ingevoerde verplaatsing wordt op alle kaarten die op de card staan toegepast. Daarom moet u ervoor zorgen dat deze functie uitgeschakeld is nadat u van de kaart met fouten af bent “geschoven”. Karteringsfouten die u aantreft kunt u melden bij Navionics (zie pag. 202).
94 C-serie display Naslaghandleiding Kaart verplaatsing terugzetten op nul De kaart verplaatsing zet u als volgt terug op nul: 1. Selecteer de functie Chart Offset (zie vorige paragraaf). 2. Terugzetten op nul: CLEAR OFFSET D8393_1 SET OFFSET... Cartografie instellingen Via het Cartography Setup menu kunt u configureren wat er op de kaart wordt weergegeven: Het Cartography Setup menu openen: Setup MENU Chart Setup... Cartography Setup... GPS Status... Compass Setup...
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 95 FUNCTIE Beschrijving OPTIES (standaard is vetgedrukt) Safety Contour Gebieden die ondieper zijn dan een ingestelde waarde worden in donkerder blauw weergegeven dan gebieden die dieper zijn dan de ingestelde waarde. OFF 6ft 9ft 16ft 19ft 32ft 65ft (Contouren altijd getekend op, of dieper dan geselecteerde diepte.). Depth Contour Lijn die de diepte op een bepaalde positie aangeeft. ALL 16ft 19ft 32ft 65ft OFF Nav. Marks Navigatiemarkeringen. ON OFF Nav.
96 C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 97 Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de fishfinder echolood (sonar) gebruikt om vis, bodemcontouren en -structuren te onderscheiden, evenals obstructies onder water, zoals wrakken. Het standaard fishfinder beeld is een historische, verschuivende afbeelding van de bodem met automatisch geselecteerd bereik en frequentie.
98 C-serie display Naslaghandleiding (2) Met sommige transducers kan de fishfinder tevens watertemperatuur en/of snelheid weergeven. 5.3 Wat kan de fishfinder mij laten zien? Wanneer u de fishfinder applicatie de eerste keer start, verschijnt er een beeld dat de door de DSM opgevangen echo’s toont. Met het verstrijken van de tijd verschuift het beeld van rechts naar links en geeft het een historisch beeld van de geregistreerde echo’s.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 99 Interpreteren van de bodemstructuur De bodem produceert meestal een krachtige echo. Hieronder zijn verschillende bodemstructuren weergegeven: Een harde bodem (zand)produces produceert eenline dunne lijn. A hard bottom (sand) a thin zachte bodem met zeewier modder)ageeft brede lijn. AEen soft bottom (mud(bedekt or seaweed cover)ofproduces wideeen line. De donkere laagindicates geeft eena sterk signaal The dark layer strong signal.aan.
100 C-serie display Naslaghandleiding De diepte van het target Hoe dichter een target bij de oppervlakte is, des te groter is het symbool op het scherm. NB: de diepte van individuele targets kan worden weergegeven door Target Depth ID in het Fishfinder Setup menu in te schakelen. Het aantal target dieptes dat wordt getoond, wordt mede bepaald door de ingestelde gevoeligheid van het vis alarm (zie pag. 190).
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 101 Er zijn drie A-Scope standen die voor individuele fishfinder vensters kunnen worden geselecteerd: I STAND MODE 22 De Thelinkerkant left-hand van sidehet beeld Stand of thevan Mode 1 1 is vergroot een image is voor expanded meer gedetailleerd to give a more beeld detailed view. STAND 1 Het A-Scope MODE 1 beeld wordt The A-scope gecentreerd in image is centred het venster in the window.
102 C-serie display Naslaghandleiding 5.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 103 Inzoomen op de bodem Indien nodig kunt u op de bodem inzoomen om meer details te zien. Met behulp van de Zoom optie kunt u: • het ingezoomde beeld in plaats van het standaard fishfinder beeld weergeven, of het ingezoomde beeld naast het standaard fishfinder beeld weergeven. • de zoom op een vooraf ingestelde zoomfactor instellen of handmatig instellen. • een ander deel van het beeld selecteren om op in te zoomen.
104 C-serie display Naslaghandleiding Selecteren van de zoom factor Als de zoom functie actief is (ZOOM ON of ZOOM SPLIT), kunt u een vooraf ingestelde zoom factor selecteren, of de zoom factor handmatig instellen. Vooraf ingestelde zoom factor Selecteer x2, x3 of x4 om een vooraf ingestelde zoom factor in te stellen. Hoe groter de factor, des te kleiner het gebied dat u bekijkt en derhalve des te kleiner het zoom kader.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 105 Het bodembeeld vereenvoudigen Wanneer u vis zoekt die dicht bij de bodem blijft, kunt u de functie Bottom Lock gebruiken om de bodemstructuur uit te filteren en af te vlakken, zodat vissen (en andere objecten direct boven de bodem) duidelijker worden weergegeven. Bottom Lock wordt voor individuele fishfinder vensters geselecteerd en u kunt dit venster in plaats van (ON) of naast (SPLIT) het standaard fishfinder beeld weergeven.
106 C-serie display Naslaghandleiding Bodemvis onderscheiden U kunt echo’s van vis dicht bij de bodem en de bodem zelf beter van elkaar onderscheiden met behulp van de functies White Line en/of Bottom Fill. Gain: Auto High 200 kHz: Auto Standaard fishfinderimage beeld Standard fishfinder Het de bodem Thestandaard standard fishfinder fishfinderbeeld imagetoont displays the als een combinatie van kenmerken ( modder, bottom as a combination of features (mud, zand, enz.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 107 BOTTOM FILL ON OK en/of and/or PRESENTATION... D6678-3 WHITE LINE ON Verschuiven van het beeld instellen Instellen van verschuifmodus en -snelheid De snelheid waarmee het scherm verschuift (scroll speed) kan worden ingesteld, maar hetzelfde deel van de bodem wordt weergegeven, ongeacht de snelheid. Bij een hogere snelheid worden meer details weergegeven. Dat is handig wanneer u naar vis zoekt.
108 C-serie display Naslaghandleiding Het verschuivende beeld stilzetten U kunt het beeld stilzetten, om een ‘foto’ van het beeld te bekijken. Wanneer u het beeld stilzet, stopt het verschuiven, maar de diepte indicatie wordt nog steeds bijgewerkt. Stoppen/hervatten van het verschuiven is van toepassing op de momenteel geselecteerde fishfinder frequentie (200 kHz, 50 kHz of beide). Als u met twee frequenties werkt (zie pag. 116), kunt u één frequentie stilzetten terwijl de andere blijft verschuiven.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 109 De grootte/positie van de dieptewaarde veranderen: Fishfinder Setup Menu Depth Digit Size Depth Digit Position Target Depth ID Depth Lines Color Palette Scroll Manual Scroll Speed MENU GPS Status... Compass Setup... Enter Fishfinder Fishfinder Setup Setup openen menu menu LARGE BOTTOM OFF OFF Copper MANUAL 100% Select required digitgrootte size en Selecteer gewenste and position positie van dieptewaarde D8450_1 Setup Fishfinder Setup...
110 C-serie display Naslaghandleiding 5.6 Diepte en afstand van targets bepalen De fishfinder heeft diverse functie voor het bepalen van diepte en afstand: Gain: Auto High 200 kHz: Auto VRM geeft marker indicating afstand achter distance de boot aan behind boat Dieptelijn Depth line VRM VRM geeft marker diepte van indicating target depth aan of target 48 49 63 69 69 74 73 74 70 74 78 ON VRM 1 OFF RANGE 0.787nm 78 DEPTH 44.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 111 Meten met behulp van VRM’s U kunt een variabele afstandmarkering (VRM) gebruiken om de diepte onder en afstand achter de boot van een object te bepalen. Een VRM bestaat uit een horizontale (diepte) lijn en een verticale (afstand achter de boot) lijn; bij elke lijn staat de gemeten waarde en de lijnen kunnen afzonderlijk worden verplaatst. NB: VRM’s die in de fishfinder worden ingesteld zijn anders dan VRM’s van de radar. 1. Selecteer de optie VRM: VRM VRM...
112 C-serie display Naslaghandleiding 5.7 Fishfinder alarmen Behalve de systeem alarmen (zie pag. 189) kunt u de volgende alarmen instellen als een DSM aangesloten is, of als de simulator ingeschakeld is: • Vis alarm - treedt in werking wanneer een target aan de ingestelde limiet voldoet en zich binnen de dieptelimieten bevindt (indien ingeschakeld). Hoe hoger de gevoeligheid van het vis alarm, des te meer targets worden weergegeven.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 113 Weergave instellingen Met de weergave instellingen bepaalt u hoe het fishfinder beeld wordt weergegeven. Deze instellingen gelden alleen voor de individuele display waarop u werkt. MENU ITEM OPTIES (standaard vetgedrukt) Depth Digit Size De grootte van het getal dat de diepte aangeeft. SMALL MEDIUM LARGE Depth Digit Position De positie van het getal dat de diepte aangeeft.
114 C-serie display Naslaghandleiding Transducer kalibratie De C-serie display ontvangt het beeld van een DSM die echoloodsignalen ontvangt van een transducer die onder water gemonteerd is. Als de transducer met een schoepenrad voor meting van de vaarsnelheid en een thermistor voor meting van de temperatuur uitgerust is, berekent de DSM ook de snelheid en temperatuur.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 115 DSM instellingen Bepaalde omstandigheden, zoals een harde bodem of andere boten die met een fishfinder uitgerust zijn, kunnen een goede werking van de DSM belemmeren. Het DSM Setup menu biedt de volgende mogelijkheden voor instelling. Omdat deze instellingen in de DSM worden opgeslagen, gelden ze voor het gehele systeem. OPTIES MENU ITEM (standaard vetgedrukt) DSM Reset... Alle instellingen van de DSM op de fabrieksinstellingen terugzetten.
116 C-serie display Naslaghandleiding 5.9 Overige instellingen van het fishfinder beeld Het systeem past de volgende instellingen automatisch aan om een optimaal fishfinder beeld te bereiken: • werkfrequentie • gain modi (Gain, Color Gain, TVG) • vermogen. Deze behoeven normaal gesproken geen afstelling, maar u kunt de instellingen indien nodig zelf aanpassen. Werkfrequentie De huidige werkfrequentie wordt op de statusbalk aangegeven.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 117 Twee frequenties Bij gebruik van twee frequenties pingt de DSM met dezelfde snelheid, maar afwisselend met 200 kHz en 50 kHz. U kunt voor elk individueel fishfinder venster de gewenste frequentie(s) 50 kHz, 200 kHz of BOTH (beide) selecteren. Combineer deze werkstand met de Zoom, Bottom Lock en A-scope functies om elk fishfinder venster aan uw specifieke wensen en omstandigheden aan te passen.
118 C-serie display Naslaghandleiding De gain of gevoeligheid van de display regelt de achtergrondstoring door de sterkte van weergegeven echo’s te variëren. De waarde van de GAIN regelaar bepaalt de sterkte waarboven echo’s worden weergegeven. Er zijn drie AUTO GAIN opties: • Low (laag) is geschikt voor fishfinder beelden met een minimum aan achtergrondstoring terwijl u naar uw visstek vaart. Alleen de sterkste echo’s worden getoond.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 119 GAIN... COLOR GAIN AUTO COLOR GAIN MAN Indrukken om softkey Press to highlight te selecteren soft key Op MANto(handmatig) Toggle manual and zetten,setting waarde adjust instellen D7358-2 100 FISHFINDER SETTINGS... TVG (Time Varied Gain) TVG reduceert clutter door de gain in de gehele waterkolom te variëren. Deze functie is nuttig voor het reduceren van storing. Bij verhogen van de TVG waarde wordt de maximum diepte waarop TVG wordt toegepast verhoogd.
120 C-serie display Naslaghandleiding Handmatig Wilt u het vermogen handmatig aan de huidige omstandigheden aanpassen, dan kunt u het vermogen instellen tussen 0 en 100% in stappen van 10%. Een lager vermogen wordt normaliter gebruikt bij diepten onder 2,5 m en een hoger vermogen wordt typisch geselecteerd bij diepten van meer dan 3,5 m. NB: als u het vermogen verandert, is er een korte vertraging terwijl de nieuwe instelling wordt toegepast. Het vermogen instellen: 1.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 121 Hoofdstuk 6: Werken met de radar 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we de principes van radar en waardoor het radarbeeld beïnvloed kan worden. Vervolgens leert u met de radar en de diverse functies werken, zoals: • oriëntatie en bewegingsmodus instellen • het beste radarbeeld bereiken • afstanden en peilingen meten • aanvaringen voorkomen m.b.v.
122 C-serie display Naslaghandleiding Maximum bereik van de radar Het maximum radarbereik is in principe de gezichtslijn, die wordt beperkt door de hoogte van de scanner en de hoogte van het target, zoals hieronder getoond: Onderstaande tabel toont de typische maximum radarbereiken voor verschillende hoogten van radarantennes en targets.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 123 Zijlobben Een klein deel van de radiofrequentie energie van elke uitgezonden puls wordt buiten de smalle aaneengesloten bundel uitgestraald. Hierdoor ontstaan zijlobben. Echo’s van zijlobben verschijnen doorgaans bij een bereik kleiner dan 3 nm en met name bij grotere objecten. Zijlobben vormen bogen op het radarscherm die lijken op range rings, of een reeks echo’s die een onderbroken boog vormt.
124 C-serie display Naslaghandleiding Meervoudige echo’s Meervoudige echo's zijn niet erg gebruikelijk en verschijnen als zich op relatief korte afstand een groot target met een breed verticaal oppervlak bevindt. Het uitgezonden signaal wordt heen en weer gekaatst tussen het target en uw boot. Meervoudige echo's verschijnen daarom achter de echte echo van het target op dezelfde peiling.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 125 Clutter door regen of sneeuw D3967-4 De radar registreert echo’s van regen en sneeuw. Signalen van stormgebieden en regenbuien bestaan uit talloze kleine echo's die voortdurend veranderen van vorm, intensiteit en positie. Deze echo’s verschijnen soms als grote ‘grijze’ gebieden, afhankelijk van de intensiteit van de regen- of sneeuwval in het stormgebied.
126 C-serie display Naslaghandleiding 6.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 127 6.4 Het radarbeeld Om alle functies van de radar te kunnen gebruiken, hebt u koers- en positiegegevens nodig. Een snelle koerssensor is ook nodig voor gebruik van MARPA en de radar/kaart overlay functies.
128 C-serie display Naslaghandleiding • hoge kustlijnen en bergachtige kusten kunnen op grotere radarbereiken zichtbaar zijn. Daarom kan het eerste ‘land in zicht’ een berg zijn die kilometers landinwaarts ligt. Ofschoon de kustlijn veel dichterbij kan zijn, wordt die mogelijk pas op de radar getoond als de boot dicht bij de kust is.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 129 De oriëntatie wordt gebruikt in combinatie met de bewegingsmodus (zie pag. 130), om te bepalen op welke manier uw boot en de radar zich ten opzichte van elkaar gedragen en hoe die op het scherm worden weergegeven. Elke wijziging die u in de oriëntatie aanbrengt blijft behouden, ook nadat u de display uitgeschakeld hebt. Head Up (H-UP) Dit is de standaard instelling van de radar applicatie. Bijv.: e.
130 C-serie display Naslaghandleiding Course Up (C-UP) Bijv.: e.g: N changes: AlsAs deyour koersboat's van uwheading boot verandert: Radar picture • Radarbeeld vast fixed SHM rotates accordingly • SHM draait Huidige koers bovenaan Current course upwards D8400_1 N Verandert u van koers, dan wordt het beeld opnieuw getekend met de nieuwe koers boven. Welke bron voor Course-Up wordt gebruikt, is afhankelijk van de informatie die op dat moment beschikbaar is.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 131 De geselecteerde bewegingsmodus wordt op de statusbalk aangegeven. De standaard instelling is relatieve beweging met verstelling van nul. Relative motion (RM) met optionele boot verstelling Als de bewegingsmodus op relatief is gezet, wordt de positie van uw boot op het scherm gefixeerd, terwijl alle targets ten opzichte van de boot bewegen.
132 C-serie display Naslaghandleiding De afstandcirkels (range rings) tonen of verbergen De afstandcirkels aan/uit zetten: RANGE RINGS OFF ON Toggleoptie as required Gewenste selecteren D6897-2 PRESENTATION De peilingmodus voor EBL’s instellen De standaard peilingmodus voor EBL’s (elektronische peilinglijnen) is relatief ten opzichte van de koers van uw boot. Als er koersinformatie beschikbaar is, kan de peilingmodus op relatief (REL) of magnetisch/waar (M/T) worden ingesteld.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 133 NB: de nieuwe waarden blijven behouden, ook nadat u de display uitgeschakeld hebt en worden op het actieve venster en eventuele andere radarvensters toegepast. Sea Radarecho’s van golven rond de boot kunnen het midden van het radarbeeld verstoren, waardoor echte targets moeilijker te onderscheiden zijn (zie pag. 124). Met de Sea regelaar kan deze clutter worden verminderd tot op 5 zeemijl (afhankelijk van golven en omstandigheden) van uw boot.
134 C-serie display Naslaghandleiding Handmatige instelling (MAN) Als u de TUNE regeling op MANUAL zet, moet u die ca. 10 minuten nadat u de radar aan hebt gezet afstellen, omdat de instelling verandert zodra de magnetron opgewarmd is. Stel de regelaar zo in dat de maximum signaalsterkte wordt verkregen (aangegeven door een horizontale balk met acht stappen). Als u de radar niet goed kunt afstellen, raadpleegt u de installatiehandleiding.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 135 Radar Setup Menu Interference Reject NORMAL Target Expansion LOW Wakes Period 1 min MENU GPS Status... Compass Setup... OK Radar Setup Highlight Radar markeren Setup Select Interference Interference RejectReject selecteren Radar SetupSetup Select Radar selecteren NORMAL of HIGH Select NORMAL or selecteren HIGH D8414_1 Setup Radar Setup... NB: u kunt dit menu ook selecteren door INT. REJECT ingedrukt te houden.
136 C-serie display Naslaghandleiding Wakes Door de optie Wakes (sporen) aan te zetten, kunt u zien in welke richting targets bewegen en hoe snel ze bewegen ten opzichte van uw boot. Een target wordt geel weergegeven en naarmate het signaal zwakker wordt, in steeds lichtere tinten blauw. Sporen weergeven De functie Wakes inschakelen: D8421_1 WAKES ON ENHANCE ECHOES...
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 137 6.8 Het weergegeven bereik veranderen U kunt met verschillende schaalgrootten op het radarbeeld in- of uitzoomen. De schaal wordt gemeten vanaf het midden tot aan de bovenkant van het venster en wordt in de linkerhoek van de statusbalk aangegeven.
138 C-serie display Naslaghandleiding 6.9 Meten van afstanden en peilingen Wanneer u de radar applicatie gebruikt, kunt u afstanden en peilingen op diverse manieren meten.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 139 ... met behulp van VRM’s en EBL’s Wat is een VRM? VRM Een variabele afstandmarkering (VRM) is een cirkel met het middelpunt op de positie van uw boot en vast ten opzichte van de koersmodus. D8408_1 Als u de cirkel op de positie van een target brengt, wordt de afstand t.o.v. uw boot gemeten en op de ADJUST VRM softkey weergegeven. De informatie verschijnt ook als u de VRM met de cursor selecteert.
140 C-serie display Naslaghandleiding Een target volgen met een VRM/EBL U kunt bepalen in welke richting een target zich verplaatst door te controleren hoe het beweegt ten opzichte van de EBL. Als het zich direct langs de EBL blijft verplaatsen, bevindt het zich mogelijk op een aanvaringskoers met uw boot; in dat geval dient u passende maatregelen te nemen. Een VRM en/of EBL plaatsen VRM’s en EBL’s gebruiken om de afstand en peiling van een target te bepalen: 1.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 141 ... met behulp van zwevende VRM’s/EBL’s Met de VRM/EBL Float functie kunt u de afstand en peiling tussen twee willekeurige punten op het radarbeeld meten. Hiermee kunt u het beginpunt van een VRM/EBL van de positie van uw boot naar een target verplaatsen. Vervolgens kunt u de straal van de VRM veranderen om de afstand tussen twee punten te bepalen en de hoek van de EBL ten opzichte van het nieuwe beginpunt veranderen om de peiling te verkrijgen.
142 C-serie display Naslaghandleiding 4. De peiling tussen twee punten meten: ADJUST VRM 1900 Plaats EBL over op Move 2nd target tweede object Bearingtussen between Peiling eerste 1sttweede & 2nd object target op en on soft key softkey OK To save en & Opslaan remove selectie highlight opheffen D8431_1 ADJUST EBL xxx0 5. Desgewenst kunt u een tweede VRM/EBL zwevend maken: i. Druk op SET UP VRM/EBL 2. ii. Zet VRM/EBL 2 op ON (aan). iii. Herhaal stap 1 t/m 4 hierboven.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 143 Bewakingszone Een bewakingszone staat vast ten opzichte van de SHM en wordt met de SHM mee verplaatst. Hij wordt ook verplaatst als u het centrum uit het midden plaatst, of als u de bereikschaal wijzigt, zodat het gemarkeerde gebied gehandhaafd blijft. Een bewakingszone functioneert alleen als de zone in zijn geheel op het scherm wordt weergegeven. Het bewakingszone alarm klinkt als een target de zone binnenkomt.
144 C-serie display Naslaghandleiding Een sector bewakingszone instellen: Herhalen voor Repeat for overige other instellingen settings ZONE SHAPE CIRCLE SET INNER xx.xx nm OK D6761_3 Indrukken om te selecteren Set inner limit Press to highlight Binnenste limiet for guard zone instellen Cirkelzone 6nm Head-Up D6832-2 Circular Cirkel Guard Zone bewakingszone Een cirkel bewakingszone instellen: Herhalen voor Repeat for overige instellingen other settings SET INNER xx.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 145 MARPA VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN MARPA kan aanvaringen helpen voorkomen, mits verstandig gebruikt. De gebruiker dient MARPA altijd met gezond verstand en de vereiste navigatievaardigheden te gebruiken.
146 C-serie display Naslaghandleiding de koersgegevens, des te beter presteert MARPA. MARPA werkt zonder SOG en COG alleen in relatieve modus. Voor de beste koersinformatie is een Raymarine SMART koerssensor of een stuurautomaat met gyrostabilisatie nodig. Hoe vindt de risico-analyse plaats? Van elk target wordt gecontroleerd of het binnen een bepaalde tijd binnen een bepaalde afstand van uw boot komt.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 147 D6810_4 MARPA targets CPA graphics CPA graphics zijn vectoren voor uw boot en een geselecteerd target. Een vector is een lijn die de voorspelde koers van uw boot en het geselecteerde target aangeeft, aangenomen dat die op de huidige koers blijven. Deze vectoren variëren in lengte afhankelijk van de vaarsnelheid en de vectorlengte die in het MARPA Setup menu ingesteld is.
148 C-serie display Naslaghandleiding Ware (True) modus Met de display in de ware modus worden de vectoren voor uw boot en het target tot aan hun snijpunt weergegeven. Het CPA wordt weergegeven als een pijl op de vector voor uw boot op het CPA punt. De lengte en richting van de pijl geven de afstand en peiling van het target op het CPA aan. De tekstregel geeft CPA en TCPA aan. De tekst naast het target symbool geeft de peiling en snelheid daarvan aan.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 149 Een target verwerven om te volgen 1. Het te verwerven target selecteren: Target Plaats te verwerven Move cursor op over target to betarget acquired D6829-2 TARGET TRACKING... 2.
150 C-serie display Naslaghandleiding 2. Eén of meer targets annuleren: Eén targetan annuleren To cancel individual target: MARPA LIST... ID Bearing Range Course Speed 1 2 1370T 1870T 1800T 1300T 1.4nm 4.0nm CPA TCPA 2.2kt 1.4nm 2min 1.5kt 4.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 151 Radar Setup Menu Setup MENU GPS Status... Compass Setup... System Setup... Radar Setup menu Highlight Radar Setup menu markeren Radar SetupSetup menu Enter Radar menu selecteren Active Scanner 2kw Radome Interference Reject Target Expansion Wakes Period NORMAL LOW 1min Timed Transmit Transmit Period Standby Period OFF 10 SCANS 3 MINS Sea Clutter Curve... Antenna Size Bearing Alignment Radar Advanced Setup...
152 C-serie display Naslaghandleiding 6.12 Waarschuwingen voor mogelijke gevaren De navolgende alarmen, indien ingeschakeld, kunnen in werking treden wanneer u met de radar applicatie werkt: • systeem alarmen - anker, timer, wekker en temperatuur • navigatie alarmen - aankomst en uit koers • radar alarmen - bewakingszones • fishfinder alarmen • AIS alarmen • diepte alarmen • data alarmen • externe SeaTalk alarmen.
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 153 Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 7.1 Inleiding D9010_1 De data applicatie biedt de mogelijkheid numerieke informatie, gegenereerd door het systeem, of van instrumenten via NMEA of SeaTalk, te bekijken. 7.2 Een data applicatie selecteren Om een data applicatie te selecteren, gaat u als volgt te werk: 1.
154 C-serie display Naslaghandleiding 7.3 Data voor weergave selecteren U kunt een paneel met vooraf geconfigureerde data kiezen, of de applicatie aanpassen, zodat de informatie van uw keuze wordt weergegeven. NB: de keuze van een paneel is een lokale instelling en geldt derhalve alleen voor de display waarop u werkt.
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 155 Een vooraf geconfigureerd datapaneel selecteren: e.g. Bijv.
156 C-serie display Naslaghandleiding Celdata selecteren De data selecteren die in een cel moet worden weergegeven: 1. Selecteer de datagroep voor het desbetreffende paneel, bijv.: Data Groups Bijv. e.g. SAILING SELECT DATA... Gewenste softkey Press and hold relevanthouden soft key ingedrukt Vessel Navigation Depth Environment Wind Time and Date Engine Highlight Datagroepdata markeren group D9106_1 Select data selecteren group Datagroep 2.
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 157 2. De gemarkeerde cel splitsen: Horizontaal splitsen Split horizontally Bijv. e.g. Bijv. e.g. Heading 2960T Heading 2960T Speed 20.0kt Trip 13.85nm for splitting TeCell splitsen cel selected geselecteerd SPLIT CELL Speed 20.0kt OK Depth Trip 48.5ft 13.85nm Softkey geeft richting Soft key indicates van splitsingofaan direction split Cell splits horizontally Cel horizontaal gesplitst OF OR Verticaal splitsen Split vertically e.g. Bijv. Bijv. e.g.
158 C-serie display Naslaghandleiding 2. De gemarkeerde cel samenvoegen: Horizontaal samenvoegen Merge horizontally Bijv. e.g. e.g. Bijv. Speed 20.0kt Heading MERGE CELLS Depth Trip 48.5ft 13.85nm Samen te voegen Cell for merging celselected geselecteerd Verticaal samenvoegen Merge vertically Bijv. e.g. Heading 0 296 T Softkey geeft richting Soft key indicates van samenvoeging aan direction of merge OF OR Samen te voegen Cell for merging celselected geselecteerd OK Trip 13.
Hoofdstuk 8: Werken met de koersafwijking indicator CDI 159 Hoofdstuk 8: Werken met de koersafwijking indicator CDI 8.1 Inleiding Wanneer de display accurate koers- en positie-informatie ontvangt, kunt u de koersafwijking indicator (Course Deviation Indicator, CDI) gebruiken om uw koers te controleren en nauwkeurig naar een bestemming waypoint te sturen. De CDI applicatie is vooraf geconfigureerd voor weergave van de grafische CDI. U kunt het paneel desgewenst aanpassen om andere informatie weer te geven.
160 C-serie display Naslaghandleiding Stuurinstructies De stuurinstructies onder de rollende weg vertellen u welke correctie nodig is om uw koers te handhaven en op het bestemming waypoint aan te komen. Instructie Oorzaak STEER STARBOARD Koersafwijking XTE naar bakboord is groter dan 1/4 van de maximum XTE, ingesteld in het Setup menu. STEER PORT Koersafwijking XTE naar stuurboord is groter dan 1/4 van de maximum XTE, ingesteld in het Setup menu.
Hoofdstuk 9: Werken met de motorbewaking applicatie 161 Hoofdstuk 9: Werken met de motorbewaking applicatie 9.1 Inleiding De motorbewaking (engine monitor) applicatie biedt de mogelijkheid informatie in de vorm van meters en digitale data van maximaal drie daarvoor geschikte motoren te bekijken. Ten behoeve van zo actueel mogelijke gegevens wordt de motorinformatie overgebracht van de seriële aansluiting van de motor naar de C-serie display via NMEA2000 of SeaTalk2.
162 C-serie display Naslaghandleiding i. Met een motorbewaking venster actief selecteert u het Panel Setup menu: Setup MENU Panel Setup Menu... GPS Setup... D8707_1 Select Panel menu Setup Panel Setup Menu selecteren ii. Stel het aantal motoren in: Panel Setup Menu Configure: Configure: Configure: Configure: Configure: ENGINE... ENGINE & FUEL... FUEL RESOURCES... ENGINE & RESOURCES... TWIN ENGINE...
Hoofdstuk 9: Werken met de motorbewaking applicatie 163 9.3 Het motorbewaking scherm De motorinformatie wordt in een reeks vooraf geconfigureerde panelen weergegeven. Elk paneel bevat een bepaalde set gegevens.
164 C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 10: Navtex 165 Hoofdstuk 10: Navtex 10.1 Overzicht U kunt de display gebruiken om veiligheidsinformatie voor de scheepvaart weer te geven, bijvoorbeeld weerberichten en waarschuwingen die via een Navtex ontvanger zijn ontvangen. U kunt het type waarschuwing selecteren waarbij een alarm op de display wordt weergegeven. Nadat u het ontvangen bericht hebt gelezen, kunt u het verwijderen of opslaan. In het systeem kunnen maximaal 100 berichten worden opgeslagen.
166 C-serie display Naslaghandleiding 10.4 Berichten bekijken De Navtex berichtenlijst weergeven U kunt de berichten die in het systeem opgeslagen zijn als volgt bekijken: Setup Radar Setup... MENU GPS Setup... Compass Setup... AIS Setup... Navtex Messages Navtex Messages Highlight Navtex messages markeren D8871_1 NavtexNavtex Messages Select messages selecteren U kunt nu de lijst sorteren (SORT LIST) (op datum, station of categorie), berichten verwijderen of de berichtalarmen instellen.
Hoofdstuk 10: Navtex 167 Categorieën voor alarmmeldingen selecteren: Navtex Alert Menu A - Navigational warnings B - Meteorological warnings C - Ice reports D - Search and rescue information E - Meteorological forecasts F - ilot service messages G - Decca messages H - Loran messages I - Omega messages J - Satnav messages K - Other electronic navaid messages L - Additional navigational messages V - Notice to fishermane (US only) W - Environmental (US only) X - Special services Y - Special services Z - No m
168 C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 169 Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 11.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we het AIS systeem en hoe u dit als veiligheidshulpmiddel kunt gebruiken.
170 C-serie display Naslaghandleiding Informatie Data detailsitems Class A A Klasse Class B B Klasse (Sends receives) (receives only) (zendenand en ontvangen) (alleen ontvangen) Statische Static Datainformatie Naam het schip Ship's van name Type Type Oproepcode Call sign IMO IMO nummer number Lengte grootste Lengthen and beam breedte Antenne Antennapositie loctation Reisinformatie Voyage Related Data Diepgang Draft Lading Cargo information Bestemming Destination ETA (geschatte aankomsttijd) Overige r
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 171 11.3 Wat hebt u nodig om AIS te gebruiken? Om AIS te kunnen gebruiken, hebt u het volgende nodig: • een ontvanger of complete zendontvanger NB: met een ontvanger kunt u informatie over andere schepen ontvangen, maar die kunnen u niet ‘zien’. Een complete zendontvanger verzendt en ontvangt AIS data. Daarmee kunt u informatie over andere schepen ontvangen en andere met AIS uitgeruste schepen kunnen informatie over uw boot ontvangen en bekijken, o.a.
172 C-serie display Naslaghandleiding 11.5 Hoe wordt AIS informatie weergegeven? Koers Heading Groot Large schip vessel WendDirection richting of turn Klein Small schip vessel Slapend Sleeping target target 097°T 11.6kt 1.
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 173 Target informatie weergeven U kunt informatie met betrekking tot individuele AIS targets weergeven. Als een target met de cursor geselecteerd is, kunt u m.b.v. de softkeys de volgende opties selecteren: • AIS vectoren • AIS veiligheidsinformatie • AIS lijst • alle AIS informatie.
174 C-serie display Naslaghandleiding AIS lijst weergeven D9092_1 U kunt ook een lijst van AIS targets bekijken. De lijst toont informatie ter voorkoming van aanvaring voor het geselecteerde target: AIS OPTIONS... TARGET TRACKING... AIS LIST D9091_1 De AIS lijst weergeven: Alle AIS informatie weergeven Gedetailleerde AIS informatie over een individueel target weergeven, bijv.
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 175 11.6 AIS gebruiken om aanvaringen te voorkomen U kunt AIS gebruiken om aanvaringen te voorkomen, door de functies veilige zone en veiligheidsberichten te gebruiken. Veilige zone Wat is een veilige zone? Een veilige zone is een cirkel rond uw boot, waarbinnen een target als gevaarlijk wordt beschouwd. De cirkel verschijnt in radar en kaart vensters als een rode ring.
176 C-serie display Naslaghandleiding Belangrijk Als de AIS ontvanger aangesloten en in werking is, controleert het systeem op gevaarlijke targets in de veilige zone en, indien ingeschakeld, geeft het zo nodig een alarm weer. Het gevaarlijk target alarm functioneert ongeacht de aan/uit status van de AIS target weergave (pag. 178) of de status VISIBLE/HIDDEN van de veilige zone ring.
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 177 Uw AIS apparaat genereert lokale alarmen die op de C-serie display worden weergegeven als er een alarmtoestand is geconstateerd.
178 C-serie display Naslaghandleiding 11.8 Simulator Wij adviseren de simulator te gebruiken om met de AIS functie vertrouwd te raken. Als de simulator aan wordt gezet (zie pag. 186), geeft die 20 AIS targets binnen een straal van 25 nm weer. Deze targets worden weergegeven door middel van AIS targetsymbolen (zie pag. 172) en bewegen over het scherm alsof ze echte targets zijn. Belangrijk: inkomende veiligheidsberichten worden niet weergegeven als de simulator geactiveerd is. 11.
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 179 Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen In dit hoofdstuk beschrijven we hoe u de C-serie display kunt instellen en aan uw wensen en voorkeuren aanpassen. Instellingen die u wijzigt worden opgeslagen en opnieuw gebruikt wanneer u het systeem weer aan zet. U kunt de instellingen op elk gewenst moment en zo vaak u wilt wijzigen. 12.1 Aanpassen van de paginasets Een paginaset bevat maximaal 5 verschillende pagina’s.
180 C-serie display Naslaghandleiding 2. De paginaset bewerken: Edit Page Set DeSoft softkeys depages pagina’s in keystonen display de within geselecteerde selectedpaginaset page set D8668_1 OK Follow theop on-screen Instructies het scherm opvolgen instructions De indeling van pagina, vensters en applicaties die u definieert, is van nu af aan beschikbaar wanneer u het scherm Select Page Set opent. Als u niet alle 5 pagina’s van een paginaset wilt gebruiken, kunt u individuele pagina’s uit zetten.
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 181 12.2 Aanpassen van de databalk U kunt de databalk aan uw wensen en behoeften aanpassen, o.a.: • positie: bovenaan of aan de zijkant • grootte (alleen bij positie bovenaan) • getoonde informatie. NB: de configuratie van de databalk is een lokale instelling en geldt derhalve alleen voor de display waarop u werkt.
182 C-serie display Naslaghandleiding Grote Large databalk data bar D8274_1 Normal Normale data bar databalk De grootte van de databalk veranderen: DATABAR ON OFF DATA Ingedrukt houden Press and hold of Or Databar Setup Menu Position Top Databar Size Configure... Top Large Normal Large OK Setup System Setup... Alarm Setup Display Setup.... Databar Setup... Select Page Set...
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 183 Datagroepen Data (afkortingen tussen haakjes) ENVIRONMENT Luchtdruk Luchttemperatuur (Air Temp) Zeewatertemperatuur (Sea Temp) Getijdrift WIND Ware wind Schijnbare wind (App Wind) Grondwind TIME AND DATE Lokale tijd Lokale datum CURSOR POSITION Cursorpositie (Csr Pos) TRANSDUCER STATUS Transducer status * Trip log U kunt de totale afgelegde afstand (Log) en de afgelegde afstand sinds de laatste reset (Trip) bekijken, die gebaseerd zijn op uw sne
184 C-serie display Naslaghandleiding Data toevoegen Nadat u de optie Configure hebt geselecteerd, kunt u nieuwe data toevoegen: Data Pressure Air Temp Sea Temp Det Drift OK Gewensterequired datagroep Highlight markeren Data Group Gewensterequired data Highlight markeren Data Datagroep Select Dataselecteren Group Data selecteren Select Data GeselecAdd teerde data selected toevoegen data D8278_1 ADD DATA...
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 185 12.3 Opties in het Setup menu wijzigen Setup MENU Chart Setup... Cartography Setup GPS Setup... Compass Setup... System Setup... Alarm Setup... Display Setup... Databar Setup... Select Page Set... System Diagnostics... Remove CF Card...
186 C-serie display Naslaghandleiding MENU ITEM Simulator ON - maakt bediening van de display mogelijk zonder data van een antenne en/of externe databronnen. Demo - een ‘diapresentatie’ met beschrijvingen, waarin de verschillende systeemfuncties worden gedemonstreerd. Bearing Mode Bepaalt hoe alle peiling- en koersinformatie wordt weergegeven. Heeft geen effect op hoe de kaart of het radarbeeld wordt getekend.
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 187 Date/Time Setup menu MENU ITEM OPTIES (standaard vetgedrukt) Date Format Weergave van datum als dag/maand/jaar of maand/dag/jaar. mm/dd/yy dd/mm/yy Time Format Weergave van 12- of 24-uurs klok. 12hr 24hr Local Time Offset Voer de lokale tijd in stappen van 0.5 uur in (plus/minus 13) ten opzichte van de Universal Time Constant. Gebruik de draaiknop voor stappen van 0.5 uur en de trackpad om de tientallen, eenheden en tienden individueel in te stellen.
188 C-serie display Naslaghandleiding System Integration Setup menu MENU ITEM OPTIES (standaard vetgedrukt) DSC Message Indien ingesteld op ON, worden gegevens van nieuwe DSC berichten op het scherm weergegeven. ON OFF SeaTalk Alarms Wanneer ingeschakeld (Enabled), worden alle SeaTalk systeemalarmen ontvangen en op de kaartplotter weergegeven. Enabled Disabled Data Master Wanneer ingeschakeld, is de display waarop u werkt gedefinieerd als master display.
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 189 Alarm Setup menu Het Alarm Setup menu is onderverdeeld in de volgende submenu’s: • System Alarms Setup • Navigation Alarms Setup • Radar Alarms Setup • Fishfinder Alarms Setup • AIS Alarms Setup NB: om een alarmsignaal uit te zetten, drukt u op ACKNOWLEDGE (bevestigen). System Alarms Setup Systeemalarmen worden in alle applicaties weergegeven. MENU ITEM OPTIES (standaardwaarde vetgedrukt) Anchor Alarm Het anker alarm aan of uit zetten.
190 C-serie display Naslaghandleiding Navigation Alarms Setup Navigatie alarmen worden in elke applicatie weergegeven terwijl u navigeert. MENU ITEM OPTIES (standaardwaarde vetgedrukt) Arrival Alarm Radius De afstand van het bestemmingwaypoint, of het dichtstbijzijnde naderingspunt naar het bestemmingwaypoint, waarop het aankomstalarm in werking wordt gesteld. 0.1nm 0.01 - 9.99nm Offtrack Alarm Het uit-koers alarm aan of uit zetten.
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 191 MENU ITEM OPTIES (standaardwaarde vetgedrukt) Deep Fish Limit Bepaalt de onderste limiet voor de Fish Alarm Depth Limits. 1000ft (0002ft - 5000ft) Shallow Depth Alarm Het ondiep alarm aan of uit zetten. Als er geen DSM aangesloten is, kan dit alarm niet worden ingesteld. OFF ON Shallow Depth Alarm Value Als het Shallow Depth Alarm op ON staat, wordt het alarm geactiveerd als de diepte kleiner wordt dan de ingestelde waarde. 5ft (0002ft - tot max.
192 C-serie display Naslaghandleiding Dit scherm toont voor elke gevolgde satelliet het satellietnummer, een grafische signaalsterkte balk, de status, azimuthoek en hoogtehoek t.o.v. uw boot. Een grafische weergave toont de positie van de satellieten aan de hemel.
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 193 Instellen van het COG/SOG filter Het COG/SOG filter moet afhankelijk van het gebruik van uw boot en de mate van slingeren dat door de GPS wordt ondervonden in de juiste stand worden gezet: • HIGH - te gebruiken voor treilen en bij een hoge mate van slingeren • MEDIUM - voor algemeen gebruik • LOW - te gebruiken bij varen met hoge snelheid.
194 C-serie display Naslaghandleiding MENU ITEM OPTIES (standaardwaarde vetgedrukt) Key beep Bepaalt of er een pieptoon klinkt bij indrukken van een toets. OFF ON Text size Bepaalt de grootte van tekst op het scherm. Small Large Databar Setup Via dit submenu gaat u naar het Configure Data Bar menu - zie pag. 181. Select Page Set Via dit submenu gaat u naar het Select Page Set menu. Voor informatie over het configureren van de paginasets, zie pag. 179.
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 195 Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 13.1 Inleiding In dit hoofdstuk vindt u informatie over het onderhoud van uw C-serie display en voor het oplossen van mogelijke problemen. Daarnaast vindt u informatie over de manieren waarop u hulp van Raymarine kunt krijgen. 13.2 Onderhoud Met regelmatige tussenpozen dient u de volgende werkzaamheden uit te voeren: • periodieke controles • reinigen van de display.
196 C-serie display Naslaghandleiding Reinigen van de display VOORZICHTIG: ga zorgvuldig te werk bij het reinigen van de display, om beschadiging te voorkomen. (1) Het scherm van de display niet met een droge doek schoonvegen – dit kan krassen in de coating veroorzaken. (2) Nooit zure, ammoniahoudende of schurende producten gebruiken. Maak de display van tijd tot tijd als volgt schoon: 1. Schakel de display uit. 2. Reinig de display met een schone, zachte doek.
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 197 Instellingen en data reset Alle data, setup menu’s, paginasets en databalk worden op de fabrieksinstellingen teruggezet wanneer u een instellingen en data reset uitvoert. Belangrijk: bij een instellingen en data reset worden alle waypoints, routes en tracks verwijderd. Een instellingen en data reset uitvoeren Om een instellingen en data reset uit te voeren, gaat u als volgt te werk: Radar Setup... GPS Status... Compass Setup... System Setup...
198 C-serie display Naslaghandleiding Installatie/display Probleem Mogelijke oplossingen Display gaat niet aan • Controleer of de voedingskabel in orde is en alle aansluitingen goed bevestigd en vrij van corrosie zijn. • Controleer de relevante zekeringen. • Controleer of de spanningsbron de juiste spanning en voldoende stroom levert. De display gaat uit • Controleer of de voedingskabel aan de achterkant van de display goed bevestigd is. • Controleer de voedingskabel op beschadiging of corrosie.
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 199 Kaart applicatie Probleem Mogelijke oplossingen Boot wordt op display niet op juiste geografische positie getoond • Controleer de GPS status (pag. 191). • Controleer of de display niet in Simulator stand staat (zie pag. 186). • Controleer of de SDGPS instelling uit (OFF) staat. • Voer de chart offset functie uit (zie pag. 92).
200 C-serie display Naslaghandleiding Radar applicatie Probleem Mogelijke oplossingen Bericht “No data” • Controleer of de kabel tussen scanner en display goed aangesloten en onbeschadigd is. Bericht “Scanner software incompatible” • Informeer bij uw Raymarine dealer naar de juiste software versies. “Invalid scanner software: Version xx.x, Version xx.x required” Onjuiste software versie geïnstalleerd. Neem contact op met uw Raymarine dealer.
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 201 1. Open het Software Services menu: System Diagnostics External Interfaces..... Internal Interfaces..... Software Services.... GPS Status System Diagnostics... Remove CF Card... System Diagnostics Highlight System menu markeren Diagnostics menu SystemSystem Diagnostics Select menu selecteren Diagnostics menu Software HighlightServices software markeren services Select software Software Services services menu selecteren D8665_1 MENU Setup Radar Setup.
202 C-serie display Naslaghandleiding Europa: Raymarine Limited Anchorage Park, Portsmouth PO3 5TD, England Tel. +44 (0)23 9271 4713 Fax +44 (0)23 9269 4642 Navionics cartografie Bij vragen over de cartografie kunt u direct contact contact opnemen met Navionics via hun website: www.navionics.com of neem contact op met de klantenservice van Navionics: Navionics klantenservice Navionics Italy Via Fondacci, 269 Z.I.
Bijlage A: Technische gegevens 203 Bijlage A: Technische gegevens C70, C80 en C120 LCD kleurendisplays Algemeen Keurmerken: CE FCC Voldoen aan essentiële eisen van 1995/5/EC, 1989/336/EC Voldoen aan CFR47 deel 2 & 80 Afmetingen: C70 C80 C120 253 x 175 x 110 mm zonder kantel-/zwenkvoet 283 x 210 x 110 mm zonder kantel-/zwenkvoet 356 x 264 x 114 mm zonder kantel-/zwenkvoet Gewicht: C70 C80 C120 1,2 kg 1,8 kg 3,0 kg Montage Kantel-/zwenkvoet, inbouw in paneel als optie Voedingsspanning 12 V of 24 V
204 C-serie display Naslaghandleiding Algemeen Systeem alarmen Wekker, anker, aankomst, diep, ondiep, MOB, uit koers, temperatuur, timer Aansluitingen 13-pens radar scanner 4-pens DSM 3-pens SeaTalk 5-pens NMEA 5-pens SeaTalk2/ NMEA2000 3-pens voeding Interfaces Pathfinder radar scanner 1 x DSM ontvangen 1 x SeaTalk, ontvangen en zenden 1 x NMEA0183, ontvangen en zenden 1 x SeaTalk2/ NMEA2000 CompactFlash card sleuf Waypoints 1000 waypoints ingevoerd via cursor, lengte/breedte, afstand en peiling v
Bijlage A: Technische gegevens 205 Radar Bereikcirkels (Range Rings) 1/8 (1/16)nm tot 72 (12) nm afhankelijk van scanner. Prestaties bepaald door type en positie van scanner. Range Ring nauwkeurigheid Beter dan +/- 1,5% van de max. bereikschaal in gebruik, of 22 m, waarbij de hoogste waarde geldt.
206 C-serie display Naslaghandleiding Kaart Cartografie Navionics kaarten op CompactFlash cards Ingebouwde wereldkaart. Kaartschalen 1/64 nm (als cartografische details beschikbaar zijn) tot 4000 nm. Presentatiestanden Head up, Course up of North up (instelbaar waar of magnetisch) Relatieve of ware beweging. Waypoints 1000 waypoints ingevoerd via cursor, lengte/breedte, afstand en peiling van cursorpositie of positie van boot. Namen van 16 tekens kunnen worden toegewezen.
Bijlage A: Technische gegevens 207 Data Paneel type 5 panelen beschikbaar. Vooraf gedefinieerd (Navigatie, Waypoint, Route, Fishing of Sailing) of door gebruiker te configureren. Beschikbare data Positie van boot, actief waypoint, TTG, VMG - Waypoint, diepte, COG SOG, koers, snelheid, getij/drift, trip, log, grond log, grond trip, roer, lokale tijd en datum, zeewatertemperatuur, schijnbare wind, ware wind, VMG wind, grond wind, XTE, kompas, vastgezette koers, waypoint data, luchtdruk, luchttemp.
208 C-serie display Naslaghandleiding SeaTalk uitvoer Cursor data, bewakingszone en navigatiedata, overgenomen (bridged) van NMEA. SeaTalk2 invoer SeaTalk2 uitvoer AIS ontvanger Voor het ontvangen of ontvangen en verzenden van AIS data.
Bijlage B: Lijst van afkortingen 209 Bijlage B: Lijst van afkortingen AIS Automatisch Identificatie Systeem km Kilometer ALR Alarm kpa Kilopascal °C Graden Celsius KPH Kilometer per uur °F Graden Farenheit kt Knopen amp Ampère ky Kiloyard Auto Automatisch l liter CAT Categorie Lat Breedtegraad CCFL Koude-kathode fluorescentiebuis Lon Lengtegraad CDI Koersafwijking indicator m Meter COG Koers over de grond Man Handbediening, handmatig C-Up Koers-boven oriëntatie MA
210 C-serie display Naslaghandleiding STN Station TCPA Tijd tot dichtstbijzijnde naderingspunt TM Ware beweging TTG Tijd te gaan TVG Time Variable Gain TX Zenden UTC Universal Time Constant VMG Goedgemaakte snelheid VRM Variabele afstandmarkering WPT/ Waypoint/Waypoints XTE Koersafwijking
Bijlage C: Lijst van cursor labels 211 Bijlage C: Lijst van cursor labels Label Object Applicatie A/B Meetlijn Kaart AIS AIS target Kaart COG Koers over de grond vector Kaart CTR Centrum van radarbeeld Radar FLT Zwevende EBL/VRM Radar GRD Bewakingszone Radar HDG Koersvector Kaart MARPA MARPA target Radar MOB Man overboord markering Kaart en radar POS Positie van de boot Kaart RTE Route etappe Kaart SHM Koersmarkering Radar TIDE Getij indicator Kaart VRM/EBL VRM e
212 C-serie display Naslaghandleiding
Trefwoordenregister 213 Trefwoordenregister A Aan/uit zetten, 5 fishfinder instellingen, 119 scanner werkstanden, 125 Aankomst alarm straal, 190 Aanvaring voorkomen, 142 met AIS, 174 met bewakingszone, 143 met MARPA, 145 met VRM en EBL, 140 Actief venster, 15 Actieve alarmlijst, 177 Afkortingen, 209 Afstand, meten, 137 AIS aanvaring voorkomen, 174 alarmen, 176 actief, 177 lijst, 191 lokaal, 177 alle AIS informatie, 174 gebruiken, 171 informatie weergeven, 171 informatieklassen, 169 lijst, 173 menu, 178 op
214 Bereik cirkels, 131 getoond bereik veranderen, 102 Berichten Navtex beheren, 166 Navtex categorieën, 166 veiligheid AIS, 176 weer, 165 Bewakingszone, 143 cirkel, 144 gevoeligheid, 190 sector, 143 Bewegende objecten, 77 Bewegingsmodus, 86 autorange, 26, 87 instellen, 85, 130 relatief, 86, 131 waar, 87, 131 Bewerken dialoogvensters, 11 route selecteren om te bewerken, 68 routes, 68, 82 track selecteren om te bewerken, 69 tracks, 68, 82 waypoint symbool of groep, 37 waypoints, 35 Blind echo’s, 122 sectore
Trefwoordenregister diepte alarm waarde, 191 vis limiet, 191 Diepte bereik, 119 contouren, 95 tonen/verbergen, 90 diep alarm, 112 lijnen, 110, 113 markering, 111 ondiep alarm, 112 spot peilingen, 94 target ID, 110, 113 van cursor (fishfinder), 110 van targets, 99, 110 veiligheidscontouren, 95 verstelling, 114 waarde, 108, 110 grootte, 113 grootte veranderen, 108 positie, 113 verbergen, 109 Digitale data applicatie paneel selecteren, 153 Display alarmen, 27 cartografische details tonen/verbergen, 90 Fishfin
216 instellen, 112 DSM, 115 transducer, 114 weergave, 113 interpreteren van bodemstructuur, 98 isoleren van bodemvis, 106 white line, 106 kleur gain, 118 palet, 113 live beeld, 100 markeren van een positie, 109 overzicht, 97 ping aan/uit zetten, 115 snelheidslimiet, 115 principes, 97 snelheid verstelling, 114 SONAR storingsonderdrukking, 115 target afstand, 110 diepte, 110 dieptewaarde, 113 temperatuur verstelling, 114 time varied gain (TVG), 119 trip teller resetten, 115 TVG, 119 vermogen instellen, 119 ve
Trefwoordenregister MARPA, 77 meten van afstand, 55 navigeren naar waypoint m.b.v. de cursor, 32, 57 m.b.v. GOTO, 32 m.b.v. WPTS MOB toets, 32 stoppen, 33 via de waypoint lijst, 57 objecten en details, 47 offset, 92 oriëntatie, 85 presentatie, 83 radar overlay, 77 synchronisatie, 137 rasterlijnen, 94 routes creëren, 60 doorgaan naar volg.
218 positie veranderen, 55 verwijderen, 55 Menu’s AIS, 178 alarm setup, 189 fishfinder alarmen, 190 navigatie alarmen, 190 radar alarmen, 190 systeem alarmen, 189 cartografie setup, 94 display instellen, 193 fishfinder, 113, 115 kaart instelllingen, 91 openen, 10 radar setup, 150 system integration setup, 188 system setup, 185 units setup, 187 Menu’s openen, 10 Meten afstand, 55, 137 met VRM, 138 peiling, 137 MOB data type, 186 markering, 26 opheffen, 27, 28 positie markeren, 26 Motorbewaking data inhoud, 1
Trefwoordenregister configureren, 180 selecteren, 14 Panning 2D kaart, 46 PC archiveren van informatie, 22 overbrengen van informatie, 22 Peiling afstellen, 151 meten, 137 modus, 186 voor EBL, 132 Ping aan zetten, 115 snelheidslimiet, 115 Plaatsen van een waypoint, 31 Pop-up berichten, 9 Positie modus, 185 waar ben ik?, 46 Presentatie kaart vensters, 83 Problemen oplossen, 197 Q Quick Route, 65 R Radar aan/uit, 125 aanvaring voorkomen, 142 bewakingszone, 143, 144 met MARPA, 145 met VRM en EBL, 140 alarm s
220 sea clutter, 124 zijlobben, 123 verwerven van targets, 149 VRM, 140 ware beweging, 131 zweven van VRM/EBL ongedaan maken, 142 zwevende VRM/EBL, 140 Rain clutter, 125, 134 Relatieve beweging kaart, 86 radar, 131 Relatieve modus CPA vectoren, 148 Resetten display, 196 het systeem, 186 instellingen en data reset, 196 Risico analyse, 146 RM, 131 Roer, op databalk, 182 Rollende weg, 160 Routes bewerken, 68, 82 kleur veranderen, 73, 74, 83 koers wijzigen, 69 naam wijzigen, 73, 74, 83 creëren, 60 definitie, 59
Trefwoordenregister historie, 148 informatie, 172 onzeker, 172 slapend, 172 verloren, 172 verwerven, 149 Targets radar, 121 TD Setup, 185 Technische hulp, 199 Raymarine producten, 201 zie ook Voorwoord Tekst grootte, 194 speciale tekens, 186 tonen/verbergen, 90 Temperatuur alarm, 189 bovenste limiet, 189 onderste limiet, 189 lucht, 183 verstelling, 114 zeewater, 183 Terugzetten koersafwijking, 57 Tijd formaat, 13, 186 op databalk, 183 Timer, 189 TM, 131 Toetsen, 7 Toetsen pieptoon, 194 Toetsenbord SeaTalk2,
222 diepte, 114 snelheid, 114 temperatuur, 114 Verwijderen informatie van CompactFlash cards, 21 routes, 73, 82, 83 tracks, 73, 83 waypoint, 37 waypoint groep, 41 Verwijderen van waypoint, 36 m.b.v.
Trefwoordenregister MARPA targets, 77 vensters, 83 kaart applicatie, 45 kaart details, 87 man overboord (MOB), 26 motorbewaking applicatie, 161 objecten en details, 47 route details, 67 waterstanden, 49 waypoint groepen, 42 symbolen, 42 waypoint groepen, 42 waypoint informatie, 33 waypoint symbolen, 42 waypoints, 41 weergave van waypoints, 41 Wekker, 189 Werkfrequenties automatisch, 116 handmatig, 116 White line, 106 Wind data op databalk, 183 indicatie, 75 vectoren, 75 Woordenlijst, 209 X XTE op databalk,
224 C-serie display Naslaghandleiding