Operation Manual
nl-36
9 AFSTELLINGEN
9.1 UITLIJNING/AFSTELLING VERDEELKLEP ______________________________
1. Laat alle maai-eenheden volledig op de grond
zakken.
2. De uitlijning tussen de boutkop (B) en de
wisselklepspoel (B) kan worden gecontroleerd door
de actuator omhoog en omlaag te bewegen.
3. De verdeelklep kan opzij worden bewogen door de
bouten van de verdeelklep los te draaien en de
afstand kan worden aangepast door sluitringen
tussen de verdeelklep en de verdeelplaat toe te
voegen of er te verwijderen. Lijn de boutkop en de
verdeelklepspoel uit om een maximaal contact
tussen beide te verkrijgen.
4. Wanneer de verdeelklep is geactiveerd (maai-
eenheden stoppen met roteren), moet er een spleet
van 1 mm (G) tussen (A) en (B) zijn. Om de spleet te
controleren, moet de spoel (A) volledig in de
verdeelklep zijn geduwd. Roteer voor het controleren
van de spleet de nok (D) door (E) en (F) los te
draaien zodat de profielzone (C) inwerkt op de lager
van de bediening van de verdeelklep. Stel bout (B)
bij voor een spleet van 1 mm.
5. Draai de nokken (E) en (F) weer vast en controleer
de werking.
9.2 MAAIHOOGTE MAAI-EENHEID________________________________________
1. Zorg dat de achtereenheid van de Hyd 5/7 zich op de
correcte hoogte op de driepuntskoppeling van de
tractor bevindt.
Wanneer een maai-eenheid wordt omhoog getild, moet de
cilinder stoppen met roteren wanneer het sledemes van de
maai-eenheid zich op maximaal 400 mm boven het
grondniveau bevindt.
2. De maaihoogte van de cilinder kan worden
aangepast door de nok te draaien (C). De nok moet
rechtsom worden geroteerd zoals op de foto
(nokafstelling) om de maaihoogte van de maai-eenheden te verminderen en linksom om de maaihoogte
van de maai-eenheden te vermeerderen.
3. Draai (E) en (F) los en roteer de nok met de hand.
4. Controleer de werking door (E) en (F) vast te draaien en controleer de maaihoogte van de cilinders door
de eenheden te activeren en omhoog te tillen voordat een willekeurig deel van het sledemes de hoogte
van 400 mm bereikt.