Operation Manual
Tijdens het rijden
5
Reisemobil - 04/09-1 - PSL-0001-00NL 23
5 Tijdens het rijden
5.1 Rijden met de camper
5.2 Rijsnelheid
5.3 Veiligheidsgordels
De camper is in het woongedeelte bij de zitplaatsen, waar volgens de wet een
veiligheidsgordel is voorgeschreven, met automatische driepuntsgordels of
heupgordels uitgerust. Voor het dragen van gordels gelden de van toepassing
zijnde nationale bepalingen.
Op de zitplaatsen, waaraan een veiligheidsgordel gemonteerd is, tijdens
de rit altijd de veiligheidsgordel omdoen.
Nooit tijdens de rit de veiligheidsgordel losmaken.
Meerijdende personen moeten op hun plaatsen blijven zitten.
De deurvergrendeling mag niet geopend worden.
Remmen met schokken vermijden.
Voor het begin van iedere rit en na korte rij-onderbrekingen controleren, of
de opstap helemaal is ingeklapt.
Op slechte wegen langzaam rijden.
De in hoofdstuk 3 beschreven veiligheidsinstructies moeten worden nage-
leefd.
Het basisvoertuig betreft een kleine vrachtwagen. Rijstijl dienovereenkom-
stig aanpassen.
Uw camper is met een krachtige motor uitgerust om in moeilijke ver-
keerssituaties over genoeg reserves te beschikken. Het hoge vermogen
maakt een hoge eindsnelheid mogelijk en vereist zeer goede rijcapaci-
teiten.
De camper is zeer gevoelig voor wind. Bijzonder gevaar levert plotseling
optredende zijwind.
Verschillende, eventueel eenzijdige belading verandert het rijgedrag.
Op onbekende wegen kunnen moeilijke verhoudingen van de rijbanen
heersen en verrassende verkeerssituaties optreden.
Pas daarom voor uw eigen veiligheid de rijsnelheid telkens aan de ver-
keerssituatie en de omgeving aan. De nationale wettelijke snelheidsbe-
perkingen aanhouden.
Voor de rit de gordels omdoen en tijdens de rit omlaten.
Gordels niet beschadigen of klemmen. Laat beschadigde veiligheids-
gordels vervangen door een vakkundige werkplaats.
De gordelbevestigingen, het oprolautomatisme en de gordelsloten niet
wijzigen.
Schroefverbinding van de veiligheidsgordel van tijd tot tijd controleren
op vastzitten.