Operation Manual
05
34
Nl
Hoofdstuk 5
Bijregelen van audio en video
Bijregelen van de
video-weergave
De kwaliteit van de weergegeven beelden kan worden
bijgeregeld, afhankelijk van wat voor TV u gebruikt.
1 Druk tijdens afspelen op VIDEO ADJUST om het
Video Adjust scherm te zien.
Het video-instelscherm kan ook worden opgeroepen door
keuze van Video Adjust in het TOOLS-hulpmenu.
2 Kies een voorinstelling.
Kies de juiste stand met /, afhankelijk van de
gebruikte TV.
• Pioneer PDP – Kies deze stand bij aansluiting op een
Pioneer plasma-TV.
• Pioneer LCD – Kies deze stand bij aansluiting op een
Pioneer LCD-TV.
• Pioneer Projector – Kies deze stand bij aansluiting
op een Pioneer projectie-TV.
• PDP – Kies deze stand bij aansluiting op een plasma-
TV van een ander merk.
• LCD – Kies deze stand bij aansluiting op een LCD-TV
van een ander merk.
• Projector – Kies deze stand bij aansluiting op een
projectie-TV van een ander merk.
• Professional – Bij deze instelling is de
videosignaalverwerking nauw omschreven. Kies deze
stand bij aansluiting op een professionele
videomonitor.
• Memory1 to 3 – De beeldkwaliteit-instellingen met
bijgeregelde parameters kunnen in het geheugen
worden opgeslagen. Voor een beschrijving van de
parameters, zie Wanneer geheugenbank1, 2 of 3 is
gekozen hieronder.
Wanneer geheugenbank1, 2 of 3 is
gekozen
1 Kies de instellingen.
Gebruik om Adjustments te selecteren en druk hierna
op ENTER.
Er verschijnt een scherm met de insteldetails.
2 Kies het onderdeel dat u wilt bijregelen.
Gebruik / om uw keuze te maken.
3 Bijregelen van de beeldkwaliteit.
Door indrukken van / kunt u de instellingen maken
terwijl u de beelden bekijkt. Het scherm met de
insteldetails verschijnt weer wanneer u op ENTER drukt.
• Prog.Motion – Stel deze in voor het soort beelden
(bewegende of stilstaande beelden). Deze instelling is
nuttig wanneer u videomateriaal weergeeft als
progressieve beelden.
• Pure Cinema – Deze instelling zorgt voor een
optimale werking van het progressieve scancircuit
voor de weergave van filmbeelden. Gewoonlijk stelt u
dit punt in op Auto1. Als de beelden niet erg
natuurlijk overkomen, schakelt u dit punt over naar
Auto 2, On of Off (pagina 35).
• YNR – Vermindert storing in het luminantiesignaal
(Y).
• CNR – Vermindert storing in het chrominantiesignaal
(C).
• BNR – Vermindert blokvorming (de blokjes-
vervorming die optreedt bij MPEG-compressie).
• MNR – Vermindert muggenstoring (de vervorming
van de contouren van het beeld die optreedt bij
MPEG-compressie).
• Detail – Verscherpt of verzacht de beeldcontouren.
• White Level – Regelt het niveau van de witte partijen.
• Black Level – Regelt het niveau van de zwarte
partijen.
• Black Setup – Kiest het zwartingsniveau als het
instelniveau. Gewoonlijk kiest u 0 IRE. Als de zwarting
echter te diep is en alle donkere kleuren te zwart
overkomen bij een bepaalde aangesloten TV of
beeldscherm, kiest u de stand 7.5 IRE.
• Gamma Correction – Regelt hoe de donkere partijen
in het beeld overkomen.
• Hue – Regelt de balans tussen rood en groen.
• Chroma Level – Regelt de kleurverzadiging.
Opmerking
• Prog.Motion en Pure Cinema zijn alleen van invloed
op beelden die zijn opgenomen in het “interlaced”
scan-formaat (576i/480i of 1080i videosignalen).
TOP MENU
TOOLS
HOME
MENU
RETURN
PLAY
PREV
PAUSE
STOP
NEXT
RED
GREEN
YELLOWBLUE
VIDEO ADJUST
ENTER
Adjustments
Video Adjust
PDP
Prog. Motion
Pure Cinema
YNR
CNR
BNR
MNR
Detail
White Level
Video Adjust [ Memory1 ]
Motion
Still
Auto1
Off Max
Off Max
Off Max
Off Max
Soft Fine
Min Max
Motion Still
Prog. Motion
LX52_VXJ5_IBD_NL.book Page 34 Tuesday, March 17, 2009 12:09 PM