Operation Manual

Table Of Contents
Het beeld instellen
U kunt het beeld aanpassen voor iedere bron
en de achteruitkijkcamera.
BELANGRIJK
Om veiligheidsredenen kunnen sommige naviga-
tiefuncties niet gebruikt worden wanneer het
voertuig rijdt. Als u deze functies wilt gebruiken,
moet u het voertuig op een veilige plaats parkeren
en de handrem aantrekken. Raadpleeg de Be-
langrijke informatie voor de gebruiker (een aparte
handleiding).
1 Geef het scherm weer dat u wilt instel-
len.
2 Druk op de HOME toets om het begin-
menuscherm weer te geven.
3 Tip de volgende toetsen aan in de aan-
gegeven volgorde.
Het Systeem scherm verschijnt.
4 Tip [Beeldaanpassing] aan.
5 Tip een van de volgende toetsen aan
om de functie te selecteren die u wilt aan-
passen.
De mogelijke instellingen worden weergege-
ven.
! Helderheid:
Intensiteit van de zwartweergave instellen.
! Contrast:
Contrast instellen.
! Kleur:
Kleurintensiteit instellen.
! Tint:
De kleurtoon aanpassen (instellen welke
kleur wordt benadrukt, rood of groen).
! Dimmer:
De helderheid van het display aanpassen.
! Temperatuur:
De kleurtemperatuur aanpassen. Hiermee
kunt u de witbalans verbeteren.
p U kunt Tint alleen aanpassen als het kleur-
systeem is ingesteld op NTSC.
# Als u [Achteruitzicht] aantipt, verandert de
modus naar de geselecteerde cameramodus. Als
u[Bron], [Navi]of[Apps] aantipt, kunt u terugke-
ren naar de geselecteerde modus.
6 Tip de volgende toetsen aan om het ge-
selecteerde item aan te passen.
Het niveau van het geselecteerde item
verlagen.
Het niveau van het geselecteerde item
verhogen.
Het vorige instelbare item selecteren.
Het volgende instelbare item selecte-
ren.
Telkens als u de toets aantipt, wordt het niveau
van het geselecteerde item verhoogd of ver-
laagd.
p Helderheid, Contrast, Kleur en Tint
kunnen worden ingesteld van -24 tot
+24.
p Dimmer kan worden ingesteld van +1
tot +48.
p Temperatuur kan worden ingesteld van
+3 tot -3.
p De instellingen voor Helderheid en Con-
trast worden afzonderlijk opgeslagen voor
wanneer de koplampen van het voertuig uit
zijn (overdag) en aan zijn (s avonds). Er
wordt automatisch tussen de instellingen
omgeschakeld afhankelijk van de aan/uit
toestand van de koplampen.
p De instelling voor Dimmer wordt afzon-
derlijk opgeslagen voor wanneer de koplam-
pen van het voertuig uit zijn (overdag) en
aan zijn (s avonds). Dimmer wordt alleen
automatisch omgeschakeld wanneer de
waarde voor s avonds lager is dan voor
overdag.
Nl
105
Hoofdstuk
19
Systeeminstellingen
Systeeminstellingen