Operation Manual
! Onthoud dat als u de breedbeeldmodus van
dit systeem voor commerciële of openbare ver-
toningen gebruikt, dit een inbreuk kan zijn op
de auteursrechten die door de wet worden be-
schermd.
! Het beeld wordt korrelig als het beeld in de
modus CINEMA of ZOOM wordt bekeken.
De beeldinstellingen aanpassen
U kunt BRIGHTNESS (helderheid), CONTRAST
(contrast), COLOR (kleur) en HUE (tint) voor
elke bron en de achteruitrijdcamera aanpas-
sen.
! De aanpassingen van BRIGHTNESS en
CONTRAST worden afzonderlijk opgesla-
gen voor een lichte omgeving (overdag) en
een donkere omgeving (’s avonds). Een
lichtsensor meet hoe licht of donker het is
en links van BRIGHTNESS en CONTRAST
wordt een zon
of maan weergegeven.
! U kunt COLOR of HUE niet voor de audio-
signaalbron aanpassen.
1 Raak PICTURE ADJUSTMENT aan in het
systeemmenu.
De namen van de instellingsfuncties worden
weergegeven.
2 Raak één van de volgende toetsen op
het aanraakpaneel aan om de aan te pas-
sen functie te selecteren.
! BRIGHTNESS – Zwarte intensiteit afstellen
! CONTRAST – Contract afstellen
! COLOR – Kleurintensiteit afstellen
! HUE – De kleurtoon afstellen (rood of groen
wordt benadrukt)
! DIMMER – Helderheid van de weergave af-
stellen
! REAR VIEW CAMERA/SOURCE – Schake-
len tussen de beeldinstellingsstanden
# U kunt de beeldinstelling voor de achteruitrij-
camera niet aanpassen als CAMERA POLARITY
op OFF is ingesteld. (Raadpleeg Instellingen voor
de achteruitrijcamera op bladzijde 57.)
# Bij sommige achteruitrijdcamera’s kan het
beeld niet worden aangepast.
3 Raak c of d aan en pas het geselec-
teerde item aan.
Telkens als u c of d aanraakt, wordt het ni-
veau van het geselecteerde item verhoogd of
verlaagd. U kunt het niveau verhogen of verla-
gen tussen de waarden +24 en –24. De waar-
de wordt op het display getoond.
4 Raak ESC aan om de toetsen van het
aanraakpaneel te verbergen.
Dimmer aanpassen
Het aanpassen van DIMMER wordt apart voor
elk omgevingslicht opgeslagen; overdag,
avond en nacht. De helderheid van het LCD-
scherm wordt automatisch op het optimale ni-
veau ingesteld aan de hand van het omge-
vingslicht op basis van de instellingswaarden.
! De pictogrammen die het huidige omge-
vingslicht aangeven worden gebruikt om
BRIGHTNESS en CONTRAST in te stellen.
Dit kan iets afwijken van DIMMER.
1 Raak PICTURE ADJUSTMENT aan in het
systeemmenu.
De namen van de instellingsfuncties worden
weergegeven.
2 Raak DIMMER aan.
Het niveau van het omgevingslicht dat wordt
gebruikt als standaard voor de aanpassing van
DIMMER verschijnt boven de niveaubalk.
! Rode zon – De helderheid voor helder
omgevingslicht aanpassen (overdag)
! Gele zon
– De helderheid voor matig om-
gevingslicht aanpassen (avond)
! Gele maan
– De helderheid voor donker
omgevingslicht aanpassen (nacht)
Bediening van het toestel
Nl
55
Hoofdstuk
03
Bediening van het toestel