User manual
23Nl
Nederlands
Stroomkabel
Naar stroomkabelingang
Afhankelijk van het soort wagen
kan de functie van en
verschillend zijn. In dit geval dient
u te verbinden met en
met .
Geel
Reserve (of accessoire)
Geel
Verbinden met de constante 12 V
v
oedingsaansluiting.
Rood
Accessoire (of reserve)
Rood
Verbinden met de aansluiting die
d
oor de contactschakelaar wordt
gestuurd (12 V gelijkstroom).
Verbind draden van dezelfde kleur
met elkaar.
Zwart (chassisaarde)
Blauw/wit
De penpositie van de ISO-
co
nnector is afhankelijk van het
wagentype. Verbind en
wanneer pen 5 een
ant
ennestuurtype is. In een ander
wagentype mag u en nooit
verbinden.
Blauw/wit
Verbinden met de
sy
steembedieningsaansluiting van
de eindversterker (max. 300 mA 12
V gelijkstroom).
Blauw/wit
Verbinden met het relaiscontact
v
oor de automatische antenne
(max. 300 mA 12 V gelijkstroom).
Luidsprekerdraden
Wit: links voor
Wit/zwart: links voor
Grijs: rechts voor
Grijs/zwart: rechts voor
Groen: links achter of subwoofer
Groen/zwart: links achter of
subwoofer
Violet: rechts achter of
subwoofer
Violet/zwart: rechts achter of
subwoofer
ISO-connector
In sommige wagens is de ISO-
c
onnector in twee gesplitst. In dit
geval dient u verbinding te maken
met beide connectoren.
OPMERKINGEN
• Wijzig het beginmenu van dit
toestel. Zie [SP-P/O MODE]
(pagina 5). De subwooferuitgang van
dit toestel is mono.
• W
anneer u een subwoofer van 2 Ω
gebruikt, dient u de subwoofer te
verbinden met de violette en violet/
zwarte draden van dit toestel. Sluit
niets aan op de groene en groen/
zwarte draden.
Eindversterker (afzonderlijk
verkocht)
Voer deze verbindingen uit wanneer u
de optionele versterker gebruikt.
Systeemafstandsbediening
Verbinden met blauw/witte kabel.
Eindversterker (afzonderlijk
verkocht)
Verbinden met RCA-kabels
(afzonderlijk verkocht)
Naar vooruitgang
Voorluidspreker
Naar achteruitgang of
subwooferuitgang
Achterluidspreker of subwoofer
Belangrijk
• Controleer alle verbindingen en
systemen voor de definitieve
installatie.
• Gebruik geen ongeoorloofde
onderdelen, want dit kan tot
storingen leiden.
• R
aadpleeg uw verdeler als u voor de
installatie gaten moet boren of
andere wijzigingen aan de wagen
moet aanbrengen.
• I
nstalleer het toestel niet op de
volgende plaatsen:
–waar het de goede werking van de
wa
gen kan storen.
–waar passagiers gekwetst kunnen
g
eraken bij bruusk afremmen.
• D
e halfgeleiderlaser raakt
beschadigd als hij te warm wordt.
Installeer dit toestel op een veilige
afstand van hete plaatsen, zoals de
uitgang van de verwarming.
• O
ptimale prestaties
zijn verzekerd wanneer
het toestel in een hoek
van minder dan 60°
wordt geïnstalleerd.
• T
ijdens de installatie dient u voor
een goede warmteafvoer bij het
gebruik van het toestel te zorgen.
Voorzie daartoe voldoende vrije
ruimte achter het achterpaneel en
wikkel alle losse kabels op, zodat ze
de ventilatieopeningen niet
blokkeren.
Installatie