Operation Manual
4
Configuratie van de afstandsbediening
Wanneer u uw afstandsbediening op een seriële poort hebt aangesloten, dient
u na de installatie van het boards aan te geven op welke seriële poort de
ontvanger van de afstandsbediening is geïnstalleerd. Klik hiertoe op het
pictogram
op de taakbalk en selecteer de optie COM: het dialoogvenster
“Afstandsbediening configureren“ verschijnt nu.
In dit venster worden maximaal vier alternatieve interfaces aangegeven.
Seriële poorten die al in gebruik zijn of niet beschikbaar zijn, worden in grijs
aangegeven en zijn niet te gebruiken.
Automatische configuratie van de seriële interface
Om de seriële interface van uw ontvanger automatisch configureren, klik op
Autodetectie. Er wordt nu een test uitgevoerd, waarna de interface wordt
aangegeven die door de ontvanger wordt gebruikt.
Als er na het voltooien van deze test geen seriële interface is gevonden of
wordt aangegeven, controleer dan de configuratie van de seriële interface of
voer een handmatige configuratie uit .
Handmatige configuratie van de seriële interface
U kunt de interface ook handmatig configureren.
Klik hiertoe op de aanduiding van de seriële poort die door de ontvanger
wordt gebruikt.
Configuratie wijzigen
Als u wijzigingen in de configuratie wilt doorvoeren, kunt u het venster
“Afstandsbediening configureren“ altijd in het actieve programma oproepen.
Klik hiertoe met de rechtermuisknop op het pictogram
op de taakbalk en
op de optie COM.