Operation Manual
16
A
B
C
E
F
G
H
D
Een tweelingnaald inrijgen
9HUYDQJGHQRUPDOHQDDOGGRRUHHQWZHHOLQJQDDOG=RUJHUYRRUGDWGHQDDLYRHWRPKRRJVWDDW
en de naald in de hoogste stand is.
6FKXLIKHWJDUHQNORVMHRSGHJDUHQSHQ
en breng een passende garenschijf aan.
%UHQJGHH[WUDJDUHQSHQDDQ6FKXLIHHQ
grote garenschijf en een vilten onder-
OHJJHURSGHSHQ6FKXLIKHWWZHHGH
garenklosje op de garenpen.
7UHNGHGUDGHQYDQGHYRRUNDQWQDDUGH
DFKWHUNDQWLQGHGUDDGJHOHLGHU$7UHN
de beide draden tussen de spannings-
schijven (B).
3. Rijg de draad omlaag door de rechter
inrijggleuf (C) en dan omhoog door de
linker inrijggleuf (D).
4. Breng de draden vanaf de rechterkant
in de draadhefboom (E) en omlaag in de
linker inrijggleuf. Leg de draden in de
RQGHUVWHGUDDGJHOHLGHU)3ODDWVGHHQH
draad in de gleuf aan de linkerkant van
GHERYHQGUDDGJHOHLGHU*HQGHDQGHUH
draad in de gleuf aan de rechterkant van
de bovendraadgeleider (H). Zorg ervoor
dat de draden niet in elkaar draaien.
5. Rijg de draad met de hand van de voor-
kant naar de achterkant in de naalden.
Let op: Wanneer u een tweelingnaald gebruikt,
moet u mogelijk de steekbreedte verminderen om
schade aan de tweelingnaald, steekplaat of naai-
voet te voorkomen. Hoeveel u de steekbreedte moet
verminderen hangt af van de breedte en/of de
maat van de tweelingnaald.