Operation Manual

Voorbereidingen
Afwisselen tussen naaivoet omlaag en
draaistand (11)
Laat de naaivoet helemaal zakken. Druk nogmaals
op de toets om de naaivoet omhoog te brengen
tot draaihoogte. De naaivoet wordt automatisch
omlaag gebracht wanneer u met naaien begint.
Grafisch display (12)
Op het graÀ sch display kunt u al uw selecties en
opties zien. De steken worden op ware grootte
getoond.
Steekbreedte of positie van de steek (13)
Vergroot of verklein de steekbreedte met + en -.
Druk op de alternatieventoets (15) om de positie
van de geselecteerde steek te bekijken. Gebruik de
toetsen + en - om de steekpositie te veranderen.
Steeklengte of steekdichtheid (14)
Vergroot of verklein de steeklengte met + en -.
Druk op de alternatieventoets (15) om de
dichtheidsinstelling van cordonsteken te bekijken.
Gebruik de toetsen + en - om de dichtheid van de
geselecteerde steek te veranderen.
Alternatieven (15)
Wanneer u een decoratieve steek selecteert, worden
de breedte- en lengte-instellingen weergegeven op
het graÀ sch display. Door op de alternatieventoets
te drukken, wordt de steekpositie getoond in
plaats van de steekbreedte-instelling en wordt
de dichtheid getoond in plaats van de lengte-
instelling.
In de borduurmodus wordt deze toets gebruikt om
af te wisselen tussen borduurmotief bewerken en
borduren.
Wiel (16)
Met deze toetsen kunt u zich over het graÀ sch
display verplaatsen. Het wiel heeft pijltoetsen
omhoog en omlaag, pijltoetsen links en rechts en
het pictogram in het midden van het wiel is een
vinkje voor OK (17).
Het wiel heeft diverse functies, zoals stappen
tussen steken, de grootte van een knoopsgat
instellen en tussen opties bewegen in het menu
Instellingen. In de borduurmodus kunt u het wiel
gebruiken om het motief in de borduurring te
verplaatsen.
OK-toets (17)
Het midden van het wiel werkt als OK-toets.
Gebruik de OK-toets om uw selecties te bevestigen.
In de borduurmodus kunt u het motief in de
borduurring brengen met de OK-toets.
Rechtstreekse selectie (18)
Door op een van de toetsen van 0 tot 9 te drukken,
of op een combinatie van die toetsen, selecteert u
onmiddellijk de steek die bij dat nummer hoort.
F1 – Functie 1 (19)
De F1-toets wordt gebruikt om het
taperingprogramma in te stellen. De toets wordt
ook gebruikt om het herhalen van stopsteken uit te
schakelen. Bij reeksen wordt de F1-toets gebruikt
om een set tekens te selecteren.
In de borduurmodus wordt de toets gebruikt om
de positie van het motief te controleren en om het
motief te roteren.
Alle selecties worden weergegeven op het graÀ sch
display.
F2 – Functie 2 (20)
De F2-toets wordt gebruikt om de opties voor
afhechten en draden afsnijden in te stellen en om
herhalen voor knoopsgaten uit te schakelen. Bij
reeksen wordt de toets gebruikt om een lettertype
te selecteren.
In de borduurmodus wordt de toets gebruikt
om de borduurringopties te selecteren en om
monochroom borduren te selecteren.
Alle selecties worden weergegeven op het graÀ sch
display.
Info-toets (21)
Druk op deze toets om de weergave van de
aanbevelingen aan of uit te schakelen.
Menu instellingen (22)
Druk op deze toets om het menu voor machine-
instellingen te openen.
Verticaal spiegelen (23)
Om steken en reeksen verticaal te spiegelen.
Horizontaal spiegelen (24)
Om steken en reeksen horizontaal te spiegelen.
Persoonlijke steek of reeks laden (25)
Druk op deze toets om een persoonlijke steek of
reeks te laden.
Persoonlijke steek of reeks opslaan (26)
Druk op deze toets om een steek of reeks in het
machinegeheugen op te slaan.
Wissen (27)
Voor het verwijderen van enkele steken in een
reeks, of van persoonlijke steken en reeksen.
Teksteditor voor reeksen/borduren (28)
Druk op deze toets om reeksen te openen.
Druk in de borduurmodus op deze toets om de
borduurteksteditor te openen.
2:13