Operation Manual
78
Opnamefuncties
4
De juiste opnamefunctie selecteren
voor scènes
Selecteer = (Portret), s (Landschap), q (Macro), \ (Bewegend onderw.),
. (Portret bij nacht), a (Flitser UIT), H (Scène) met de functiekiezer als
de opname niet kan worden gemaakt in de stand I (Autom. opname).
De standen hebben de volgende kenmerken.
Stand Kenmerken
I (Autom. opname)
Voor de optimale opnamestand wordt automatisch een keuze
gemaakt uit de standen Portret, Landschap, Macro en Bewegende
onderwerpen of standaardinstellingen (Normaal).
=
(Portret) Optimaal voor het maken van portretfoto’s.
s
(Landschap)
Verdiept het scherpstelbereik, benadrukt kleuren en verzadiging
van bomen en lucht en zorgt voor scherpe opnamen.
q
(Macro)
Hiermee kunt u levendige opnamen maken van bloemen
en andere kleine onderwerpen op korte afstand.
\
(Bewegend onderw.)
Hiermee kunt u scherpe opnamen maken van een snel bewegend
onderwerp, bijvoorbeeld bij een sportevenement.
.
(Portret bij nacht)
Hiermee kunt u opnamen van mensen tegen een nachtelijke
achtergrond of tijdens de schemering.
a
(Flitser UIT)
De ingebouwde flitser is uitgeschakeld. Andere instellingen
zijn gelijk aan Normaal in I.
H (Scène)
Hiermee kunt u kiezen uit 8 opnamescènes afhankelijk
van de opnameomstandigheden.
Bij . (Portret bij nacht), wordt een langere sluitertijd gebruikt op donkere plaatsen,
zelfs als de ingebouwde flitser wordt gebruikt. Gebruik de functie Shake Reduction
of een statief om te voorkomen dat de camera beweegt.
Functie-indicatie
e_kb445.book Page 78 Friday, February 15, 2008 3:35 PM