Operation Manual

74
3
Opnamen maken
Wanneer de camera in het beeld het gezicht van
een persoon detecteert, wordt door de functie
Gezichtsherkenning rondom het gezicht op het
scherm een geel gezichtsherkenningskader
weergegeven, wordt scherp gesteld
(Gezichtsherkenning voor AF) en de belichting
gecorrigeerd (Gezichtsherkenning voor belichting).
Als het onderwerp in het
gezichtsherkenningskader beweegt, beweegt
het kader mee en verandert de grootte hiervan
terwijl het kader het gezicht volgt.
De functie Gezichtsherkenning kan maximaal
32 gezichten herkennen. Wanneer meerdere
gezichten worden herkend, wordt een geel
scherpstelkader over het belangrijkste gezicht
geprojecteerd, en witte kaders over de andere
gezichten. Er kunnen maximaal 31 kaders
worden weergegeven, inclusief het hoofdkader
en witte kaders.
In andere opnamestanden dan R (Programma), A (Nachtopname),
C (Video), (Digitale microscoop), (Handm. nachtopname),
(Intervalopname), c (Digital SR), F (Digitaal panorama), X (Dig.
Groothoek) en N (Beeld inkadering), Kleurverzadiging, Contrast,
Scherpte, Witbalans enzovoort automatisch ingesteld op de optimale
waarde voor de geselecteerde stand.
Sommige functies zijn mogelijk niet beschikbaar of werken niet volledig,
afhankelijk van de geselecteerde opnamestand. Zie“Beschikbare functies
voor elke opnamefunctie” (p.228) voor bijzonderheden.
U kunt de bedieningsaanwijzing in het opnamepalet uitschakelen (p.200).
De sluitertijd neemt toe wanneer u opnamen in het donker maakt. Als u wilt
voorkomen dat de camera beweegt, zet u Pixeltrack SR op O (Aan)
(p.110) of gebruikt u een statief en/of de afstandsbediening (optie) of de
zelfontspanner (p.87).
Functie Gezichtsherkenning
38
3 8
38
Gezichtsherkenningskader
38
3 8
38
Als meerdere gezichten
worden herkend
Hoofdkader Wit kader