Operation Manual
47
3
Basisbediening
De juiste opnamefunctie selecteren
De camera kiest de beste opnamestand en de bijbehorende instellingen als de functiekiezer
is ingesteld op I (Auto Picture).
Selecteer = (Portret), s (Landschap), q (Macro), \ (Bewegend onderwerp),
. (Portretopname bij nacht), a (Flits UIT) of H (Scène) met de functiekiezer
als de opname in de stand Auto Picture niet wordt gemaakt.
De functies zijn als volgt.
I (Auto Picture)
Selecteert automatisch een van de functies Portret, Landschap,
Macro of Bewegend onderwerp.
Hiermee kunt u opnamen maken bij standaardinstellingen (Normaal)
als er geen optimale opnamefunctie is.
= (Portret)
Optimaal voor het maken van portretfoto’s.
s (Landschap)
Verdiept het scherpstelbereik, benadrukt kleuren en verzadiging
van bomen en lucht en zorgt voor scherpe opnamen.
q (Macro)
Hiermee kunt u levendige opnamen maken van bloemen
en andere kleine onderwerpen op korte afstand.
\ (Bewegend onderwerp)
Hiermee kunt u scherpe opnamen maken van een snel bewegend
onderwerp, bijvoorbeeld bij een sportevenement.
. (Portretopname bij nacht)
Hiermee kunt u opnamen van mensen tegen een nachtelijke
achtergrond of schemering.
a (Flits UIT)
De ingebouwde flitser is uitgeschakeld. Andere instellingen zijn gelijk
aan Normaal in I.
H (Scène)
Hiermee kunt u kiezen uit 8 opnamescènes afhankelijk
van de opnameomstandigheden.
Bij . (Portretopname bij nacht), wordt een langere sluitertijd gebruikt op donkere plaatsen,
zelfs als de ingebouwde flitser wordt gebruikt. Gebruik een statief om te voorkomen
dat de camera beweegt.
Functie-indicatie
e
_
kb411
.
book
Page
47
Monday
,
February
5
,
2007
2:21
PM










