Operating instructions
2-4 Functies en bedieningsprocedures
2.2 Basisinstellingen
Als u een Panasonic Systeemtelefoon gebruikt (zie pagina 2) dan kunt u de functies op uw
eigen toestel aanpassen. U kunt bijvoorbeeld de functietoetsen van uw toestel of de
basisinstellingen wijzigen zoals u dat wenst.
• Als u van kantoor verandert en een andere interne lijn krijgt, dan programmeert u uw
nieuwe toestel best opnieuw. De instellingen zijn niet opgeslagen in uw nieuw toestel,
maar blijven wel bewaard in het geheugen van uw vorige lijn.
• Als uw toestel geen PROGRAM-toets heeft, gebruik dan in de plaats daarvan de
PAUZE-toets.
• Tijdens de programmeermodus wordt uw toestel beschouwd als een toestel dat in
gesprek is.
• Als er binnen de minuut geen informatie wordt ingevoerd, wordt de programmeermodus
automatisch geannuleerd.
• U kunt steeds de programmeermodus verlaten door de hoorn op te nemen.
!
!
De basisinstellingen veranderen
U kunt de standaardinstellingen van uw telefoon wijzigen. Controleer de beschikbare opties
in de lijst en verander zo nodig uw instellingen.
9
9
De programmeermodus
activeren
Druk op
PROGRAM-toets.
Kies 99.
Programmeren
Druk op de
OPSLAG-toets.
Volg de
programmeringscodes
in de lijst.
Stoppen
...
Te volgen procedure
FUNCTIE
KEUZE
INVOER PROGRAMMERING
1
1
❑ Geen specifieke lijn
1
2
❑ Een vrije netlijn
1
3
❑ Een vooraf toegewezen
ISDN-poort
1
❑ Interne lijn (basisinstelling)
INTERCOM
Via welke netlijn wilt u een
uitgaand gesprek beginnen?
(Toewijzing voorkeur lijn
— Uitgaand)
ISDN-poortnummer
(1 of 2)
PROGRAM
Druk op de
PROGRAM-toets.
PROGRAM
De functies van uw telefoon instellen
Programmeringscode










