Operating Instructions
295
10. Gebruik van de Wi-Fi/NFC-functie
4 Selecteer het encryptietype.
•
Het type instellingen dat veranderd kan worden kan variëren afhankelijk van de details
van netwerkauthentificatie-instellingen.
5 (Wanneer een optie geselecteerd wordt die afwijkt van [Niet coderen])
Voer de encryptiesleutel in.
•
Controleer de handleiding van de draadloze toegangspunten en instellingen wanneer u een
draadloos toegangspunt opslaat.
• Als er geen verbinding vastgesteld kan worden, zouden de radiogolven van het draadloze
toegangspunt te zwak kunnen zijn.
Raadpleeg
“Waarschuwingen op het scherm” (P364) en “Problemen oplossen” (P393) voor
details.
• De overdrachtsnelheid kan afnemen of kan niet bruikbaar zijn afhankelijk van de omgeving
waarin deze gebruikt wordt.
Netwerkauthenticatietype Encryptietypes die ingesteld kunnen worden
[WPA2-PSK] [TKIP]/[AES]
[WPA-PSK] [TKIP]/[AES]
[Algemene sleutel] [WEP]
[Open] [Niet coderen]/[WEP]










