Operating Instructions

265
11. Gebruik van de Wi-Fi-functie
1 Selecteer het menu. (P53)
2 Selecteer [Via netwerk] of [Direct] en maak de verbinding. (P287)
3 Selecteer een apparaat waarmee u verbinding wilt maken.
4 Kijk de verzonden instellingen na en selecteer [Inst.].
Om de verzonden instelling te veranderen, drukt u op [DISP.]. (P295)
5 Opnamen maken.
De beelden worden automatisch verzonden nadat ze genomen zijn.
Om de instelling te veranderen of om af te sluiten, drukt u op [Wi-Fi]. (P250)
U kunt de instellingen niet veranderen terwijl u beelden verzendt. Wacht tot het verzenden
klaar is.
(U kunt de verbinding ook beëindigen door de volgende handelingen uit te voeren:
> [Set-up] > [Wi-Fi] > [Wi-Fi-functie] > [Ja])
Versturen van een beeld telkens wanneer een opname gemaakt wordt
([Afbeeldingen versturen tijdens opname])
> [Set-up] > [Wi-Fi] > [Wi-Fi-functie] > [Nieuwe verbinding] >
[Afbeeldingen versturen tijdens opname] > [Smartphone]
Op uw smartphone
Wanneer u verbindt met [Via netwerk]:
1 Schakel de Wi-Fi-functie in.
2 Selecteer het draadloze toegangspunt waarmee u verbinding wilt maken en stel
in.
3 Start “Image App ”. (P253)
Wanneer u verbinding maakt met [Wi-Fi Direct] of [WPS-verbinding] in [Direct]:
1 Start “Image App ”. (P253)
Wanneer u verbinding maakt met [Handmatig. verbinden.] in [Direct]:
1 Schakel de Wi-Fi-functie in.
2 Selecteer de SSID die overeenkomt met de SSID die weergegeven wordt op
het scherm van dit toestel.
Het bevestigingsscherm van de verbinding wordt op de camera weergegeven.
Selecteer [Ja] (alleen als de verbinding voor het eerst tot stand gebracht wordt).
3 Start “Image App ”. (P253)
MENU
MENU