Operating Instructions

7. Door de klant aangepaste functies voor verschillende onderwerpen en doeleinden
188
Gebruik van beeldschermen en weergaven die
geschikt zijn voor opnames
Toepasbare modi:
U kunt zones controleren die met wit verzadigd zijn door genoemde zones weer te geven
met een bepaald luminantieniveau in zebrapatroon. U kunt ook een minimum
luminantieniveau (helderheid) instellen dat als zebrapatroon verwerkt moet worden.
Als er wit verzadigde gebieden zijn, raden we aan de belichting naar negatief (P156) te
compenseren, onder raadpleging van het histogram (P44) en om de foto vervolgens opnieuw
te maken.
De weergegeven zebrapatronen zullen niet worden opgenomen.
Als u [Zebrapatroon] toekent aan [Fn knopinstelling] (P59) in het [Voorkeuze]-menu, zal het
zebrapatroon als volgt omgeschakeld worden telkens wanneer u op de functieknop drukt waar
de instelling aan toegekend is:
[Zebra 1] > [Zebra 2] > [OFF].
Als [Zebra 2] op [OFF] gezet is, schakelt de instelling om met de volgorde [Zebra 1] [OFF]
waarmee u in staat gesteld wordt de instelling snel om te schakelen.
Controleren van zones met een verzadiging met wit ([Zebrapatroon])
> [Voorkeuze] > [Zebrapatroon]
[ZEBRA1]
Geeft zones boven een bepaald luminantieniveau weer
met een naar rechts hellend zebrapatroon.
[ZEBRA2]
Geeft zones boven een bepaald luminantieniveau weer
met een naar links hellend zebrapatroon.
[OFF]
[SET]
Stelt het minimum helderheidsniveau voor ieder zebrapatroon in.
[Zebra 1]/[Zebra 2]
Druk op 3/4 om de helderheid te selecteren en druk op
[MENU/SET].
U kunt een helderheidswaarde tussen [50%] en [105%] selecteren. In
[Zebra 2] kunt u [OFF] selecteren. Als u [100%] of [105%] selecteert zullen
alleen de zones die al met wit verzadigd zijn in een zebrapatroon
weergegeven worden. Hoe lager de waarde, hoe breder het
helderheidsbereik zal zijn dat als zebrapatroon verwerkt moet worden.
MENU