Operating Instructions

165
6. Instellingen van sluiter en drive
De burst-snelheid kan afhankelijk van de volgende instellingen lager worden.
[Fotoresolutie] (P127)/[Kwaliteit] (P128)/[Gevoeligheid] (P157)/Focus-functie (P135)/
[Prio. focus/ontspan] (P147)
De burst-snelheid kan ook ingesteld worden met [Burstsnelh.] in het [Opname]-menu.
Raadpleeg P128 voor informatie over RAW-bestanden.
4
Stel scherp op het onderwerp en maak een
beeld.
De ontspanknop helemaal ingedrukt houden om de
burstfunctie te activeren.
Annuleren van de burst-modus
Selecteer [ ] ([Enkel]) of [ ] in de drive-modussen. (P163)
Scherpstellen in burstfunctie
De scherpstelling verandert afhankelijk van de instelling van [Prio. focus/ontspan] (P147)
in het [Voorkeuze]-menu en de instelling van [Focusfunctie] (P135) in het [Opname]-menu.
¢1 Als het onderwerp donker is, of als de burst-snelheid op [SH] gezet is, wordt de focus vast
ingesteld op het eerste beeld.
¢2 De burstsnelheid kan lager worden omdat de camera voortdurend scherpstelt op het object.
¢3 De burstsnelheid krijgt voorrang en de focus wordt geschat binnen het mogelijke bereik.
Focusmodus [Prio. focus/ontspan] Focus
[AFS]
[FOCUS]
Bij de eerste opname
[RELEASE]
[AFF]/[AFC]
¢1
[FOCUS] Normale scherpstelling
¢2
[RELEASE] Voorspelde scherpstelling
¢3
[MF] Focus ingesteld met handmatige focus
AFSAFS
50
i
H
L
4:3