Operating Instructions
Table Of Contents
- Inhoud
- Voor Gebruik
- Voorbereiding
- Basiskennis
- Gevorderd (Opname van beelden)
- Over de LCD-monitor
- Beelden maken met de ingebouwde flits
- Close-up’s maken
- Opnamen maken met de zelfontspanner
- Belichtingscompensatie
- Beelden maken die met de scène die opgenomen wordt overeenkomen (Scènefunctie)
- Bewegende beelden
- Nuttige functies op reisbestemmingen
- Het functiemenu [OPNAME] gebruiken
- Tekst Invoeren
- Geavanceerd (Terugspelen)
- Aansluiten op andere apparatuur
- Overige

- 29 -
Basiskennis
Aantekening
• Houd de camera stil als u de ontspanknop indrukt.
• De flits of de AF-lamp niet bedekken met uw vingers of andere voorwerpen.
• De voorkant van de lens niet aanraken.
∫ Wanneer u beelden maakt met de flits (P43)
• Wanneer [ ] geselecteerd is, wordt [ ], [ ], [ ] of [ ] ingesteld afhankelijk van
het type onderwerp en helderheid.
• Wanneer [ ] of [ ] ingesteld is, is de digitale rode-ogencorrectie in werking gesteld.
• De Sluitertijd zal langzamer zijn tijdens [ ] of [ ].
∫ Wanneer u beelden maakt m.b.v. de zoom (P35)
Druk de ontspanknop tot de helft in om
scherp te stellen.
• De focusaanduiding 1 (groen) gaat branden wanneer
er op het onderwerp scherpgesteld is.
• De AF-zone 2 wordt afgebeeld rond het gezicht van
het onderwerp door de gezichtsherkenningfunctie. In
andere gevallen wordt deze afgebeeld op het punt op
het onderwerp waarop scherp gesteld is.
• Het focusbereik is 20 cm (Breed)/70 cm (Tele) tot ¶.
• De maximum close-upafstand (de kortste afstand die
mogelijk is voor het maken van een beeld van het
onderwerp) verschilt afhankelijk van de
zoomuitvergroting.
Druk de ontspanknop helemaal in (verder
indrukken), en maak het beeld.
• De kaartaanduiding (P15) wordt rood als er beelden
met het ingebouwde geheugen (of de kaart) worden
gemaakt.
1
2










