Operating Instructions

4. Instellingen van focus, helderheid (belichting) en kleurtoon
92
([Tracking])
De camera stelt scherp op het onderwerp dat u
specificeert.
De belichting zal voor het onderwerp
geoptimaliseerd worden.
(Wanneer [Meetfunctie] op [ ] gezet is)
De scherpstelling en de belichting zullen het
onderwerp zelf blijven volgen als dit beweegt.
(Dynamische opsporing)
Knopbediening
Plaatst het kader van de AF Tracking B rond het
onderwerp en druk de sluiterknop tot halverwege in.
Aanraakbediening:
Raak het onderwerp aan.
Als het niet vergrendeld wordt, zal de AF-zone rood knipperen en
verdwijnen.
De AF-zone wordt geel terwijl het onderwerp vergrendeld is (groen
terwijl de sluiterknop tot halverwege ingedrukt wordt).
De vergrendeling wordt geannuleerd als op [MENU/SET] gedrukt
wordt of als [ ] aangeraakt wordt.
([225-zone])
Er kunnen tot 225 AF-zones scherp gesteld worden.
Dit is zelfs werkzaam als een onderwerp zich niet in
het midden van het scherm bevindt.
, enz.
([Voorkeur multi])
U kunt uit de 225 AF-zones de optimale vorm van
de AF-zone voor het onderwerp vrij instellen. (P93)
([1-zone])
Het toestel stelt scherp op het onderwerp in de
AF-zone op het scherm.
([Spot])
U kunt een preciezere focus verkrijgen op een punt
dat kleiner is dan [Ø].
Als u de sluiterknop tot halverwege indrukt zal het
scherm waarop u de scherpstelling kunt controleren
vergroot worden.