Operating Instructions
69
3. Opnamemodussen
Opnamefunctie:
∫ Kleurinstelling
1 Druk op [ ].
2 Draai aan de modusknop op de achterkant om de
kleur in te stellen.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u
opnieuw op [ ].
• De instelling voor kleur zal opnieuw de fabriekswaarden
(centrumpunt) aannemen wanneer dit toestel uitgeschakeld wordt of als de camera op
een andere opnamemodus gezet wordt.
∫ Foto’s maken met een wazige achtergrond (Defocus
Control)
1 Druk op [ ] om het instellingenscherm van de helderheid weer te geven.
2 Druk op de Fn-knop (Fn1) om het instellingenscherm
weer te geven.
3 Stel de wazigheid in door aan de modusknop op de
achterkant te draaien.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u op
[MENU/SET].
• Druk om de instelling te annuleren op [Fn2] op het
instellingenscherm van de onscherpte.
• De AF mode is op [Ø] gezet.
De positie van de AF-zone kan ingesteld worden door het scherm aan te raken
(De grootte van de zone kan niet veranderd worden).
∫ Instelling helderheid
1 Druk op [ ].
2 Draai aan de modusknop op de achterkant om de
helderheid in te stellen.
• In het [Voorkeuze] ([Bediening])-menu, [Inst.
belichtingscomp scherm], kunt u de functies wijzigen die
ingesteld moeten worden in het scherm van de
belichtingscompensatie. (P46)
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u opnieuw op [ ].
Fotograferen met de instellingen voor aangepaste kleur, defocus en
helderheid
A
AB
B
B
SS
SS
SS
500 250 125 60 30
F
F
4.0 5.6 8.0
+1
+1
+3+3+1+1 +2+2 +3+3
-
5
-
5
-
4
-
4
-
3
-
3
-
2
-
2
-
1
-
100
+5+5+4+4










