Operating Instructions
80
4. Opnamemodus
[AF mode]
[AF mode] is automatisch ingesteld op [ ] ([Gezicht/ogen detecteren]).
• Als u het onderwerp aanraakt, schakelt de camera naar [ ] ([Tracking]) en wordt
de trackingfunctie van AF geactiveerd.
– De trackingfunctie van AF zal ook werken als u op [
] ( ) drukt en de
ontspanknop vervolgens tot halverwege indrukt.
• Iedere druk op [
] ( ) wijzigt de AF-modus.
• Voor informatie over AF-modussen raadpleegt u pagina 133 en 135.
Flitser
Als voor de opname een flitser gebruikt wordt, schakelt de camera naar
de flitsmodus die geschikt is voor de opname-omstandigheden.
• Bij [ ] of [ ] werkt de rode-ogencorrectie.
• Let bij langzame synchronisatie ([
], [ ]) op het schudden van de
camera, omdat de sluitertijd lang wordt.
• In de Intelligent Auto Plus-modus kunt u [Flitserfunctie] onder [Flitser] in
het [Opname]-menu instellen op [
] (flitser altijd uit), zelfs als de flitser
geopend is.










