Operating Instructions

89
Scherpstelling, helderheid (belichting) en kleurtintinstellingen
Foto’s maken met automatische scherpstelling
Opnamemodus:
1
Zet de hendel scherpstelmodus op
[AFS/AFF] of [AFC]
• De scherpstelmodus wordt ingesteld. (→90)
2
Druk op de [ ]-knop ( )
3
Druk op om de AF-modus te
selecteren en druk vervolgens op
[MENU/SET]
• [AF mode] schakelen (→92)
4
Druk de ontspanknop half in
Scherpstelaanduiding
( Scherpstelling is goed: brandt
Scherpstelling is niet goed: knippert)
AF-gebied
(Goed scherpgesteld: groen)
• U hoort twee pieptonen en de automatische scherpstelmodus wordt geactiveerd.
U hoort vier pieptonen als de scherpstelling niet goed is.
• Als u een foto maakt op een donkere locatie, verschijnt [ ] in de
scherpstelaanduiding en kan het langer dan normaal duren om de scherpstelling
aan te passen.
• Als de camera sterren in de nachtlucht waarneemt na weergave van [ ], wordt
sterrenlicht-AF geactiveerd. Wanneer de scherpstelling wordt bereikt, worden het
scherpstelindicatielampje [ ] en de scherpgestelde AF-gebieden weergegeven.
(Sterrenlicht-AF kan geen detectie uitvoeren aan de randen van het scherm.)
Onderwerpen/omgevingen waarbij scherpstellen een probleem kan zijn:
Snel bewegende of extreem lichte voorwerpen of voorwerpen zonder kleurcontrasten.
Foto’s maken door een ruit of vlakbij voorwerpen die licht uitstralen.
In het donker, of als de camera erg beweegt.
Wanneer u te dicht bij het voorwerp staat of wanneer u een foto maakt waarop zowel veraf
als dichtbij gelegen voorwerpen staan.