Operating Instructions
169
11. Gebruik van de Wi-Fi-functie
[Wi-Fi setup] Menu
Configureer de instellingen die nodig zijn voor de Wi-Fi-functie.
De instellingen kunnen niet veranderd worden als er een Wi-Fi-verbinding is.
U kunt de veiligheid verbeteren door de invoering van het password in te schakelen voor
een directe verbinding met een smartphone.
• Als [ON] geselecteerd is, kunt u ook een verbinding instellen door een QR-code te scannen.
U kunt de werkgroep instellen.
Om beelden naar een PC te sturen, wordt een verbinding met dezelfde werkgroep als de
PC van bestemming vereist.
(De fabrieksinstelling is “WORKGROUP”.)
• Als u een PC met standaardinstellingen gebruikt, is het niet nodig om de werkgroep te
veranderen.
U kunt de naam (SSID) van dit toestel veranderen.
1 Druk op [DISP.].
2 De gewenste inrichtingsnaam invoeren.
• Raadpleeg P44 voor informatie over hoe lettertekens ingevoerd moeten worden.
• Er kunnen maximaal 32 tekens ingevoerd worden.
> [Set-up] > [Wi-Fi] > [Wi-Fi setup]
[Wi-Fi-wachtwoord]
[ON]
Verbindt de camera met de smartphone met gebruik van een SSID
en een password. (P153)
[OFF]
Verbindt de camera met de smartphone met gebruik van een
SSID. (P152)
[PC-verbinding]
[Werkgroepnaam
wijzigen]
Voer de werkgroep van de PC in waarmee de verbinding gemaakt
wordt.
• Raadpleeg P44 voor informatie over hoe lettertekens ingevoerd
moeten worden.
[Terug naar
standaard]
Herstelt de status van de fabrieksinstellingen.
[Toestelnaam]
MENU










