Handleiding Infotainment
Inhoud R 4.0 / Navi 4.0 IntelliLink .............. 5 CD 3.0 BT / R 3.0 ........................ 65 FlexDock ....................................
R 4.0 / Navi 4.0 IntelliLink Inleiding ......................................... 6 Basisbediening ............................ 14 Radio ........................................... 21 Externe apparaten ....................... 27 Navigatie ...................................... 35 Spraakherkenning ........................ 50 Telefoon ....................................... 51 Trefwoordenlijst ...........................
Inleiding Inleiding Algemene aanwijzingen ................. 6 Antidiefstalfunctie ........................... 7 Overzicht bedieningselementen .... 8 Gebruik ........................................ 11 Algemene aanwijzingen Het Infotainmentsysteem biedt u eersteklas Infotainment voor in uw auto. Met de radiofuncties kunt u maximaal 25 zenders op vijf favorietenlijsten instellen.
Inleiding 9 Waarschuwing In sommige gebieden zijn eenrich‐ tingsstraten en andere wegen en inritten (bijv. voetgangerszones) waar u niet mag inrijden niet op de kaart aangegeven. In dergelijke gebieden geeft het infotainment‐ systeem mogelijk een waarschu‐ wing die geaccepteerd moet worden. Hier moet u in het bijzon‐ der letten op eenrichtingsstraten, wegen en inritten waar u niet mag inrijden.
Inleiding Overzicht bedieningselementen Bedieningspaneel
Inleiding 1 2 Info-Display / Aanraakscherm ..................... 14 Beginmenu ............................ 14 of telefoonweergave‐ functie openen (indien geactiveerd) .......................... 33 Knoppen op het scherm voor toegang tot: Lang indrukken: spraakherkenning activeren ............................... 50 v Audio: audiofuncties Gallery: afbeeldings- en filmfuncties 5 of Nav: BringGo® app Instellingen: systeeminstellingen 4 Kort indrukken: telefoonmenu openen ...........
Inleiding Afstandsbediening op stuurwiel of wisselen tussen gesprekken als gesprekken in de wacht staan ..................................... 55 2 Lang indrukken: spraakherkenning activeren ............................... 50 SRC (bron) ............................ 11 Drukken: selecteren audiobron .............................. 11 1 qw Kort indrukken: open OnStar-menu mits geen telefoon verbonden ............... 11 of neem gesprek aan mits telefoon verbonden ...............
Inleiding Gebruik Bedieningselementen Het Infotainmentsysteem wordt bediend met behulp van functietoet‐ sen, een aanraakscherm en op het display weergegeven menu's. Invoer kan naar keuze plaatsvinden via: ● de centrale bedieningseenheid op het bedieningspaneel 3 8 ● het aanraakscherm 3 14 ● audioknoppen op het stuurwiel 38 ● de spraakherkenning 3 50 Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen Druk kort op X om het systeem in te schakelen.
Inleiding Selecteer l of m om het afbeeldin‐ gen- of filmmenu weer te geven. Selecteer de gewenste afbeelding of het filmbestand voor weergave op het display. Om naar een andere audiomodus te gaan, drukt u op een van de opties van de interactieve selectiebalk.
Inleiding 13 Selecteer Weergave om de weerga‐ vefunctie te starten. Afhankelijk van de smartphone die is verbonden, verschijnt er een hoofd‐ menu met verschillende apps die u kunt selecteren. Voor een gedetailleerde beschrijving 3 33. Nav (R 4.0 IntelliLink, indien Weergave niet beschikbaar is) Selecteer om de navigatieapplicatie BringGo te starten Nav. Voor een gedetailleerde beschrijving 3 33. Navigatie (Navi 4.0 IntelliLink) Druk op ; om het startscherm weer te geven.
Basisbediening Basisbediening Basisbediening ............................ 14 Geluidsinstellingen ...................... 16 Volume-instellingen ..................... 17 Systeeminstellingen ..................... 18 Basisbediening Een schermtoets of menuoptie selecteren of activeren Het display van het Infotainmentsys‐ teem heeft een aanraakgevoelig oppervlak voor rechtstreekse interac‐ tie met de getoonde menubedie‐ ningsorganen.
Basisbediening Items in het startmenu verplaatsen Druk op een van de toetsen op het bedieningspaneel om de bewerkings‐ modus af te sluiten. Let op De bewerkingsmodus wordt auto‐ matisch verlaten als er 30 seconden niets wordt gedaan. Door lijsten scrollen Druk op de items die u wilt verplaat‐ sen en houd ze ingedrukt tot de picto‐ grammen rood worden omkaderd. Verplaats uw vinger naar de gewen‐ ste locatie en laat het element los.
Basisbediening Door de pagina's bladeren Let op Oefen een gelijkmatige druk uit en beweeg uw vinger met een constante snelheid. ● Druk op q of p op het scherm. Snel naar toepassing Audio en Navigatie gaan Met behulp van de symbolen k of j op de bovenste regel van sommige menu's kunt u rechtstreeks naar een andere toepassing gaan. Let op U kunt alleen door pagina's bladeren als er meerdere pagina's beschik‐ baar zijn.
Basisbediening Equalizermodus Gebruik deze instelling voor een opti‐ maal geluid voor het genre, bijv. Rock of Klassiek. Selecteer de gewenste geluidsstijl in de interactieve selectiebalk onderaan het scherm. Als u Aangepast kiest, kunt u de volgende instellingen hand‐ matig aanpassen. Bass Met deze instelling kunt u de lage frequenties van de audiobronnen versterken of dempen. Druk op + of - om de instelling aan te passen.
Basisbediening Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Selecteer Radio en blader in de lijst naar Geluidsterugmelding bij aanraken. Systeeminstellingen De onderstaande instellingen hebben betrekking op het hele systeem. Alle andere instellingen staan beschreven in de desbetreffende hoofdstukken van deze handleiding. Datum- en tijdinstellingen Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Selecteer Tijd en datum om het desbetreffende submenu weer te geven.
Basisbediening Tik op + of - om de instellingen aan te passen. Raak om het display weer in te scha‐ kelen het scherm aan of druk op een knop. Taalinstellingen Fabrieksinstellingen Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Selecteer Taal(Language) om het desbetreffende menu weer te geven. Om de taal van de menuteksten te wijzigen, tikt u op de gewenste taal.
Basisbediening Fabrieksinstellingen (Navi 4.0 IntelliLink) Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Blader door de lijst en selecteer Terug naar fabrieksinstellingen. Voertuiginstellingen Selecteer Boordinstellingen terugzetten om alle persoonlijke instellingen te herstellen. Er verschijnt een pop-upvenster. Bevestig het pop-upbericht. Telefooninformatie Selecteer Wis alle telefoongegevens om de gekoppelde Bluetooth-appara‐ ten en de opgeslagen contactenlijst en voicemailnummers te verwijderen.
Radio Radio Gebruik ........................................ 21 Zender zoeken ............................. 21 Favorietenlijst ............................... 23 Radio Data System ...................... 24 Digital Audio Broadcasting .......... 25 Gebruik Zender zoeken Radio activeren Automatisch zender zoeken 21 Druk op ; en selecteer dan Audio. Het laatst geselecteerde hoofdmenu audio verschijnt. Druk op Bron in het radiohoofdmenu om de interactieve selectiebalk te openen.
Radio Let op Frequentiebereik FM: Als de RDSfunctie is ingeschakeld, wordt er alleen naar RDS-zenders 3 24 gezocht en als verkeersinformatie TP is ingeschakeld, wordt er alleen naar zenders met verkeersinforma‐ tie 3 24 gezocht. Afstemmen op zender Druk op B op het scherm. Het scherm Direct afstemmen verschijnt. Bevestig de invoer om de zender te beluisteren. Zenderlijsten Druk op Menu in het radiohoofdmenu om het bijbehorende submenu voor de specifieke golfband te openen. Selecteer Zenderlijst.
Radio Zenderlijsten bijwerken Favorietenlijst Als de zenders in de golfbereik-speci‐ fieke zenderlijst niet meer kunnen worden ontvangen, moeten de AMen DAB-zenderlijst worden bijge‐ werkt. Zenders van alle frequentiebereiken kunnen handmatig in de favorieten‐ lijsten worden opgeslagen. Druk indien nodig op < of > om naar de gewenste favorietenlijst te blade‐ ren. Kies de gewenste favoriet. Druk op Menu in het radiohoofdmenu en selecteer vervolgens Zenderlijst bijwerken.
Radio Radio Data System RDS-configuratie Radio Data System (RDS) is een dienst voor FM-zenders die ervoor zorgt dat de gewenste zender aanzienlijk sneller wordt gevonden en zonder problemen wordt ontvangen. Tik op Menu in het hoofdmenu FMradio om het desbetreffende golf‐ bandspecifieke submenu te openen. Blader naar RDS. Activeer of deactiveer RDS. Voordelen van RDS ● ● ● ● Op het display verschijnt de programmanaam van de zender in plaats van de frequentie.
Radio Als de regio-instelling geactiveerd is, worden er zo nodig andere frequen‐ ties met dezelfde regionale program‐ ma's geselecteerd. Is de regio-instel‐ ling uitgeschakeld, worden alterna‐ tieve frequenties voor de zenders geselecteerd zonder rekening te houden met regionale programma's. Digital Audio Broadcasting ● ● Digital Audio Broadcasting (DAB) maakt digitale radio-uitzendingen mogelijk. DAB-zenders worden aangeduid met de programmanaam i.p.v. met de zendfrequentie.
Radio Blader door de lijst en selecteer DABaankondigingen om een lijst met de beschikbare categorieën weer te geven. Activeer alle of alleen de gewenste berichtcategorieën. Er kunnen verschillende berichtcategorieën tegelijk worden geselecteerd. Als deze functie geactiveerd is, scha‐ kelt het systeem over op eenzelfde FM-zender van de actieve DABservice (indien beschikbaar) als het DAB-signaal te zwak is om door de radio te worden opgevangen.
Externe apparaten Externe apparaten Algemene informatie .................... 27 Audio afspelen ............................. 29 Afbeeldingen weergeven ............. 30 Films afspelen .............................. 32 Smartphone-applicaties gebruiken ..................................... 33 Algemene informatie Er zit een USB-poort voor het aanslui‐ ten van externe apparaten op de middenconsole. Let op U moet de USB-poort altijd schoon en droog houden.
Externe apparaten Voorzichtig Koppel het toestel tijdens het afspelen niet los. Hierdoor kan het toestel of het Infotainmentsysteem beschadigd raken. USB automatisch starten Standaard verschijnt het USB-audio‐ menu automatisch zodra een USBapparaat is aangesloten. Indien gewenst kunt u deze functie deactiveren. Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen om het instellingenmenu te openen. Selecteer Radio, blader naar USB automatisch starten en druk op de schermtoets naast de functie.
Externe apparaten Afbeeldingsbestanden De weergeefbare afbeeldingsbe‐ standsindelingen zijn JPG, JPEG, BMP, PNG en GIF. JPG-bestanden moeten 64 tot 5000 pixels breed en 64 tot 5000 pixels hoog zijn. BMP-, PNG- en GIF-bestanden moeten 64 tot 1024 pixels breed en 64 tot 1024 pixels hoog zijn. De bestandsgrootte van de afbeeldin‐ gen mag niet meer dan 1MB zijn. Filmbestanden De afspeelbare videobestandsinde‐ lingen zijn AVI en MP4. De maximale resolutie is 1280 x 720 pixels.
Externe apparaten Terug naar het begin van de huidige track gaan Raak, wanneer de track wordt afge‐ speeld, na twee seconden t aan. Snel vooruit en achteruit gaan Houd t of v ingedrukt. Laat de toets los om naar de normale afspeel‐ modus terug te keren. Ook kunt u de schuifbalk die de posi‐ tie van de huidige track aangeeft naar links of rechts verplaatsen. Tracks in willekeurige volgorde afspelen Druk op n om de tracks in willekeu‐ rige volgorde af te spelen. De schermtoets verandert in o.
Externe apparaten 31 Druk op i of veeg naar rechts om de vorige afbeelding te bekijken. Een afbeelding draaien Selecteer v om de afbeelding te draaien. Inzoomen op een afbeelding Druk een of meerdere keren op w om in te zoomen op een afbeelding of om terug te keren naar het oorspronke‐ lijke formaat. Raak het scherm aan om de menu‐ balk te verbergen. Raak het scherm nogmaals aan om de menubalk weer te tonen.
Externe apparaten Films afspelen Volgende of vorige track afspelen Druk op c om het volgende filmbe‐ stand af te spelen. Druk, zodra de film wordt afgespeeld, binnen vijf seconden op d om terug te gaan naar het vorige filmbestand. U kunt video's op een USB-apparaat bekijken. Let op Voor uw eigen veiligheid werkt de filmfunctie onderweg niet. Terug naar het begin van de huidige film gaan Druk, wanneer de film wordt afge‐ speeld, na vijf seconden op d.
Externe apparaten Smartphone-applicaties gebruiken Telefoonweergave Klok- en temperatuurweergave Activeer voor het weergeven van tijd en temperatuur in de volledigeschermmodus Klok. Temperatuurdis‐ play. Display-instellingen Selecteer Display-instellingen om een submenu voor de helderheid en het contrast te openen. Druk op + of - om de instellingen aan te passen. De smartphone-applicaties Apple CarPlay™ en Android™ Auto geven de geselecteerde apps van uw smart‐ phone weer op het Info-Display.
Externe apparaten BringGo BringGo is een navigatieapp voor het zoeken naar locaties, kaartweergave en routebegeleiding. Let op Controleer alvorens de app te down‐ loaden of BringGo in de auto is geïn‐ stalleerd. De app downloaden Voordat een BringGo met de bedie‐ ningsorganen en menu's van het Info‐ tainmentsysteem kan worden gebruikt, moet de desbetreffende applicatie op de smartphone worden geïnstalleerd. Download de app van App Store® of Google Play Store.
Navigatie Navigatie Algemene aanwijzingen ............... 35 Gebruik ........................................ 36 Invoer van de bestemming .......... 41 Begeleiding .................................. 46 Algemene aanwijzingen Dit hoofdstuk gaat over het geïnte‐ greerde navigatiesysteem van Navi 4.0 IntelliLink. Bij het berekenen van de route houdt het systeem rekening met de huidige verkeerssituatie. Hiervoor ontvangt het Infotainmentsysteem via RDSTMC verkeersberichten in het huidige ontvangstgebied.
Navigatie hotel et cetera) wordt de route vanaf de actuele locatie tot de geselec‐ teerde bestemming berekend. De routebegeleiding vindt plaats door spraakmeldingen, een richtingspijl en een meerkleurig kaartscherm. Opmerkingen TMC- verkeersinformatiesysteem en dynamische routebegeleiding Het TMC-verkeersinformatiesysteem ontvangt van de TMC-radiozenders alle actuele verkeersinformatie. Deze informatie wordt gebruikt bij het bere‐ kenen van de volledige route.
Navigatie Routebegeleiding actief ● ● ● ● ● ● De kaart wordt weergegeven. De actieve route wordt aangeven met een gekleurde lijn. De rijdende auto wordt gemar‐ keerd met een cirkel met een pijl voor de rijrichting. De volgende afslag wordt aange‐ geven op het afzonderlijke veld op de linkerzijde van het scherm. De aankomsttijd of reistijd staat boven de pijl. De resterende afstand tot de bestemming staat boven de pijl.
Navigatie Gebruik eventueel ] op het kaart‐ scherm. Schermtoets Annuleren Bij actieve routebegeleiding staat er een schermtoets Annuleren aan de linkerkant van het scherm. Selecteer voor annuleren van de actieve routebegeleidingssessie Annuleren. Gedurende enkele seconden verschijnt er een schermtoets Hervat rit op het kaartscherm. Selecteer Hervat rit om de geannuleerde bege‐ leidingssessie opnieuw te starten.
Navigatie Selecteer L op het kaartscherm en druk steeds weer op de schermtoets Kaartweergave om tussen de opties om te schakelen. Afhankelijk van de eerdere instelling is de schermtoets voorzien van de benaming 3D display, 2D display of 2D noorden boven. De kaartweer‐ gave verandert met de schermtoets. Selecteer de gewenste optie. Kaartkleuren Afhankelijk van de hoeveelheid buitenlicht kan de kleurstelling van het kaartscherm (lichte kleuren voor overdag en donkere kleuren voor 's nachts) worden aangepast.
Navigatie Verkeersinfo op de kaart. De scherm‐ toets verandert in de activeringsmodus. Selecteer Verkeersinfo op de kaart opnieuw om de functie te deactive‐ ren. Tijdsaanduiding De tijdsaanduiding tijdens actieve routebegeleiding kan op twee manie‐ ren worden weergegeven: de reste‐ rende tijd (tot het bereiken van de bestemming) of de aankomsttijd (wanneer de bestemming wordt bereikt). Selecteer L op de kaart om het Opties-menu weer te geven.
Navigatie In het submenu van Aanwijzingen tijdens een gesprek kunt u de moge‐ lijke gesproken meldingen tijdens een telefoongesprek instellen. Activeer de gewenste opties. Let op Gesproken begeleidingsinstructies klinken alleen als Spraakbegelei‐ ding is geactiveerd in het Optiesmenu, zie hierboven. Informatie Selecteer L op de kaart om het Opties-menu weer te geven. Selec‐ teer Navigatie-instellingen en vervol‐ gens Over.
Navigatie Raak het label aan. Het Meer informatie -menu verschijnt. Selec‐ teer Zoeken om routebegeleiding te starten. Invoer via toetsenbord Selecteer ½ op de kaart om het zoek‐ menu bestemming weer te geven. U kunt rechtstreeks een zoekterm, bijv. adres, POI-categorie of -naam, vermelding uit het telefoonboek, favo‐ riet, recente bestemming of coördina‐ ten in het invoerveld bovenaan het zoekmenuscherm invoeren.
Navigatie c onderaan het scherm aan om het toetsenbord te verbergen en naar de lijst te gaan. Tik in het invoerveld om het toet‐ senbord opnieuw weer te geven. Selecteer indien gewenst een bestemming uit de lijst. Het Meer informatie -menu verschijnt. Selec‐ teer Zoeken om routebegeleiding te starten. Selecteer indien gewenst een van de gesuggereerde zoektermen. Selec‐ teer na het invullen van de invoervel‐ den Zoeken op het toetsenbord. Het menu Resultaten wordt weergege‐ ven.
Navigatie Favorieten Favorieten kunnen worden toege‐ voegd wanneer er een pictogram f naast een adres staat. Wanneer het sterpictogram gevuld is, wordt het betreffende adres opgeslagen als een favoriet. U kunt de positie van een favoriet in de lijst wijzigen. Ga naar de favorie‐ tenlijst, selecteer n naast de gewenste favoriet om extra functieknoppen weer te geven en selecteer Q of P. U kunt de naam van een favoriet wijzi‐ gen.
Navigatie Als u sorteren op afstand activeert, zet het systeem de bestemmingen op volgorde van afstand tot uw huidige locatie. Navigeer door de subcategorieën totdat u de lijst met Resultaten bereikt. Selecteer de gewenste POI. Het Meer informatie-menu verschijnt. Selecteer Zoeken om routebegelei‐ ding te starten. Menu Meer informatie Na het selecteren van een bestem‐ ming verschijnt het menu Meer informatie. Lijst met Resultaten In de lijst met Resultaten staan verschillende mogelijke bestemmin‐ gen.
Navigatie De bestemming is opgeslagen als een favoriet en kan dan worden bena‐ derd via de favorietenlijst. Let op Er kunnen max. vijf bestemmingen in één route worden gecombineerd. Telefoongesprek initiëren In sommige gevallen, bijv. als er een POI is geselecteerd, kan er bij de betreffende bestemming een tele‐ foonnummer staan. Selecteer y om dit telefoonnummer te bellen. Start routebegeleiding naar de gewenste bestemming.
Navigatie Gesproken begeleiding Gesproken navigatie-instructies geven bij het naderen van een krui‐ sing aan welke richting u moet volgen. De functie Gesproken instructies acti‐ veren 3 36. Raak de grote afslagpijl aan de linker‐ kant van het scherm aan om de laat‐ ste gesproken instructie nogmaals te beluisteren. Raak j op het veld voor tijd en afstand aan. De Bestemmingen -lijst verschijnt. Lijst met bestemmingen De lijst met Bestemmingen bevat alle bestemmingen op de momenteel actieve route.
Navigatie Blader om een afslag op de kaart weer te geven door de lijst en raak de gewenste afslag aan. De kaart springt naar de desbetreffende locatie op de kaart. Selecteer om een traject te vermijden n naast de betreffende afslag. Er verschijnt een m-symbool. Selecteer om de route zonder het betreffende traject opnieuw te bere‐ kenen m. De route wordt gewijzigd. Selecteer de bovenstaande pijl in de lijst om terug te gaan naar het normale navigatiekaartscherm.
Navigatie Bij actieve routebegeleiding kan de route worden aangepast aan de hand van ontvangen verkeersberichten. Selecteer voor het instellen van de parameters voor deze wijzigingen L op de kaart om het Opties-menu weer te geven. Selecteer Navigatieinstellingen, Routeopties en vervol‐ gens Auto nieuwe route i.v.m. verkeer. Activeer als u het systeem automa‐ tisch aan de hand van nieuwe verkeersberichten de route wilt laten aanpassen Automatisch nieuwe route berekenen.
Spraakherkenning Spraakherkenning Algemene informatie .................... 50 Gebruik ........................................ 50 Algemene informatie Via de spraakdoorschakel-toepas‐ sing van het Infotainmentsysteem hebt u toegang tot de spraakherken‐ ningscommando's op uw smart‐ phone. Raadpleeg de gebruiksaan‐ wijzing van uw smartphone om te controleren of uw smartphone deze functie ondersteunt.
Telefoon Telefoon Algemene aanwijzingen ............... 51 Bluetooth-verbinding .................... 52 Noodoproep ................................. 54 Bediening ..................................... 55 Mobiele telefoons en CBzendapparatuur ...........................
Telefoon mobiel telefoneren verboden is, als de mobiele telefoon interferen‐ tie veroorzaakt of als er zich gevaarlijke situaties kunnen voor‐ doen. Menu Bluetooth ● Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Selecteer Bluetooth om het Blue‐ tooth-menu weer te geven. Bluetooth De telefoonfunctie is gecertificeerd door de Bluetooth Special Interest Group (SIG). Meer informatie over de specificatie kunt u op internet op http://www.blue‐ tooth.com vinden.
Telefoon Let op Als er geen telefoon is verbonden, is het menu Apparaatbeheer ook toegankelijk via het telefoonmenu: Druk op ; en selecteer dan Telefoon. 3. Druk op Apparaat zoeken. Alle detecteerbare Bluetooth-appara‐ ten in de omgeving verschijnen in een nieuwe zoekresultatenlijst. 4. Druk op het Bluetooth-apparaat dat u wilt koppelen. 5. Bevestig de koppelprocedure: ● Als SSP (secure simple pairing) wordt ondersteund: Bevestig de berichten op het Infotainmentsysteem en het Bluetooth-apparaat.
Telefoon Selecteer Bluetooth en dan Apparaatbeheer om het desbetref‐ fende menu weer te geven. Selecteer het Bluetooth-apparaat dat u wenst te koppelen. Het apparaat is verbonden. Let op Het verbonden toestel en de beschikbare opties worden gemar‐ keerd. Verbinding van apparaat verbreken Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Selecteer Bluetooth en dan Apparaatbeheer om het desbetref‐ fende menu weer te geven. Selecteer het momenteel verbonden Bluetooth-apparaat.
Telefoon Een noodoproep doen Vorm het noodnummer (bijv. 112). De telefoonverbinding met de alarm‐ centrale wordt tot stand gebracht. Antwoord als het dienstdoende personeel u vragen stelt over het noodgeval. 9 Waarschuwing Beëindig het gesprek pas als de alarmcentrale u daarom vraagt. Bediening Zodra er een Bluetooth-verbinding tussen uw mobiele telefoon en het Infotainmentsysteem tot stand is gebracht, kunt u tal van functies van uw mobiele telefoon via het Infotain‐ mentsysteem bedienen.
Telefoon Telefoongesprek initiëren Een telefoonnummer invoeren Druk op ; en selecteer vervolgens Telefoon. Voer een telefoonnummer in met het toetsenblok in het telefoonhoofd‐ menu. Druk op ⇦ of houd deze toets inge‐ drukt om een of meerdere ingevoerde tekens te wissen. Druk op v op het scherm of druk op qw op het stuurwiel om het kiezen te starten.
Telefoon 2. 3. 4. 5. begint, selecteert u de knop ghi op het scherm. Alle contactpersonen verschijnen die een van de letters op deze toets bevatten, in dit geval 'g', 'h' en 'i'. Selecteer de knop met de tweede letter van de contactpersoon waarnaar u wilt zoeken. Blijf meer letters van de contact‐ persoon die u wilt zoeken invoe‐ ren totdat de gewenste contact‐ persoon verschijnt. Druk op de contactpersoon die u wilt bellen.
Telefoon Selecteer v op het scherm of druk op qw op het stuurwiel. Snelkiesnummers gebruiken Snelkiesnummers die op de mobiele telefoon zijn opgeslagen, kunt u ook met het toetsenblok van het telefoon‐ hoofdmenu kiezen. Druk op ; en selecteer vervolgens Telefoon. Houd het desbetreffende getal op het toetsenblok ingedrukt om de oproep te starten. Inkomend telefoongesprek Een oproep aannemen Als er bij een inkomende oproep een audiomodus, bijv.
Telefoon Microfoon tijdelijk deactiveren Activeer n om de microfoon uit te schakelen. Deactiveer n om de microfoon weer te activeren. Telefoongesprek beëindigen Selecteer J om het gesprek te beëindigen. Voicemailbox U kunt uw voicemailbox via het Info‐ tainmentsysteem bedienen. Voicemailnummer Druk op ; en selecteer vervolgens Instellingen. Selecteer Bluetooth. Blader door de lijst en selecteer Voicemailnummers. Er verschijnt een lijst met alle gekop‐ pelde apparaten. Kies de desbetreffende telefoon.
Telefoon Uit veiligheidsoverwegingen wordt telefoneren tijdens het rijden afgera‐ den. Ook bij handsfree telefoneren kan de aandacht op het verkeer verslappen. 9 Waarschuwing Gebruik van zendapparatuur en mobiele telefoons die niet aan de bovenstaande normen voor mobiele telefoons voldoen en radi‐ o's is alleen toegestaan met een buitenantenne op de auto.
Telefoon 61
Trefwoordenlijst A Afbeeldingen weergeven.............. 30 Afbeeldingsbestanden.................. 27 Afbeelding via USB activeren....... 30 Algemene aanwijzingen..... 6, 35, 51 Algemene informatie.............. 27, 50 Bluetooth................................... 27 DAB........................................... 25 Infotainmentsysteem................... 6 Navigatie................................... 35 Smartphone-applicaties............ 27 Telefoon.................................... 51 USB............
C Contacten..................................... 41 D DAB.............................................. 25 Digital Audio Broadcasting........... 25 Display-instellingen................. 30, 32 F Favoriete lijsten Zenders ophalen....................... 23 Zenders opslaan....................... 23 Favorieten..................................... 41 Favorietenlijst............................... 23 Filmbestanden.............................. 27 Films afspelen..............................
Regio-instelling............................. 24 Regionaal..................................... 24 Routebegeleiding......................... 46 S Selectie van frequentiebereik....... 21 Smartphone.................................. 27 Telefoonweergave.................... 33 Smartphone-applicaties gebruiken.................................. 33 Snelkiesnummers......................... 55 Spraakherkenning........................ 50 Stemherkenning...........................
CD 3.0 BT / R 3.0 Inleiding ....................................... 66 Radio ........................................... 79 Cd-speler ..................................... 87 AUX-ingang ................................. 90 USB-poort .................................... 91 Streaming audio via Bluetooth ..... 94 Telefoon ....................................... 96 Trefwoordenlijst .........................
Inleiding Inleiding Algemene aanwijzingen ............... 66 Antidiefstalfunctie ......................... 67 Overzicht bedieningselementen . . 68 Gebruik ........................................ 73 Basisbediening ............................ 74 Geluidsinstellingen ...................... 76 Volume-instellingen ..................... 77 Algemene aanwijzingen Het infotainmentsysteem biedt u eersteklas infotainment voor in uw auto.
Inleiding Radio-ontvangst Tijdens de radio-ontvangst kan gesis, geruis, signaalvervorming of signaal‐ uitval optreden door: ● wijzigingen in de afstand tot de zender ● ontvangst van meerdere signa‐ len tegelijk door reflecties ● obstakels Antidiefstalfunctie Het Infotainmentsysteem is voorzien van een elektronisch beveiligingssys‐ teem dat het systeem tegen diefstal beveiligt. De beveiliging houdt in dat het Info‐ tainmentsysteem alleen in uw auto werkt en daarom voor een eventuele dief waardeloos is.
Inleiding Overzicht bedieningselementen Bedieningspaneel CD 3.
Inleiding 1 m VOL 8 FAV 1-2-3 9 2 3 Draaien: volume aanpassen ............................ 73 Beeldscherm MENU-TUNE Radiofavorieten en Autostore-lijsten .................... 81 MEDIA Activeren of deactiveren verkeersberichten ................. 83 11 RADIO 4 5 Centraal bedieningselement voor selectie en navigatie in menu's .................................. 74 AUX-ingang ........................... 90 P BACK Indrukken: infotainment‐ systeem in-/uitschakelen ....... 73 Menu: een niveau terug .....
Inleiding Bedieningspaneel R 3.
Inleiding 1 AUX 71 m VOL 9 Indrukken: infotainment‐ systeem in-/uitschakelen ....... 73 Randapparaat activeren ....... 73 10 TP Lang drukken: station opslaan ................................. 81 Activeren of deactiveren verkeersberichten ................. 83 11 RADIO Kort drukken: station selecteren ............................. 81 2 3 Draaien: volume aanpassen ............................ 73 Beeldscherm MENU-TUNE 4 5 Centraal bedieningselement voor selectie en navigatie in menu's .............
Inleiding Audiobedieningsknoppen aan stuurwiel 2 SRC (bron) ............................ 73 4 – Drukken: selecteren audiobron .............................. 73 5 Volume verlagen xn Bij actieve radio: omhoog/ omlaag zetten om volgende/vorige voorkeurszender te selecteren ............................. 79 Bij actieve cd-speler: omhoog/omlaag zetten om volgende/vorige cd/ mp3/wma-track te selecteren .............................
Inleiding Gebruik Bedieningselementen Het Infotainmentsysteem wordt bediend met behulp van functietoet‐ sen, een knop MENU-TUNE en menu's op het display. Keuzen worden ingevoerd via het bedieningspaneel op het Infotain‐ mentsysteem 3 68. Of deze kunnen via de audiobedie‐ ningselementen op het stuur worden gemaakt 3 68. Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen Druk kortstondig op X VOL. Na het inschakelen wordt de laatst geselec‐ teerde Infotainmentbron actief.
Inleiding Audiospelers R 3.0 Druk op AUX om de modus AUX te activeren. CD 3.0 BT Druk één of meerdere keren op MEDIA om naar het hoofdmenu CD, USB, iPod of AUX te gaan of om tussen deze menu's te wisselen. Druk op MENU-TUNE om naar de betreffende menu's met opties voor trackselectie te gaan. Voor een gedetailleerde beschrijving van CD-spelerfuncties 3 87, AUXfuncties 3 90, USB-poortfuncties 3 91 en functies voor streaming audio via Bluetooth 3 94.
Inleiding Draai MENU-TUNE om: ● een menuoptie te markeren, ● een numerieke waarde instellen. Druk op MENU-TUNE om: ● de gemarkeerde optie te selecte‐ ren of in te schakelen, ● een ingestelde waarde te beves‐ tigen, ● een systeemfunctie in of uit te schakelen. Knop P BACK Druk kortstondig op P BACK om: ● een menu te verlaten, ● van een submenu naar het volgende, hogere menuniveau te gaan, ● het laatste teken van een teken‐ reeks te wissen. Houd P BACK enkele seconden ingedrukt om de hele invoer te wissen.
Inleiding De cursor gaat daarna naar de volgende waarde. Als alle waarden zijn ingesteld, gaat u automatisch terug naar het naasthogere menuni‐ veau. Druk op MENU-TUNE om tussen de instellingen Aan en Uit te wisselen. Invoeren van een tekenreeks Een instelling aanpassen Draai MENU-TUNE om de instelling bij te stellen. Druk op MENU-TUNE om de instel‐ ling te bevestigen. In- of uitschakelen van een functie Draai MENU-TUNE om de functie die u in of uit wilt schakelen te markeren.
Inleiding Volumeverdeling voor en achter instellen Een geluidsstijl selecteren Blader door de lijst en selecteer EQ (equalizer). Het menu EQinstellingen wordt weergegeven. 77 Alle waarden worden op "0" terugge‐ zet, de EQ-voorkeuzeinstelling wordt op "UIT" gezet. Volume-instellingen Snelheidsgecompenseerd volume aanpassen Blader door de lijst en selecteer Fader. Stel de gewenste waarde in.
Inleiding Maximaal opstartvolume aanpassen Druk op CONFIG om het menu Instellingen op te roepen. Selecteer Radio-instellingen en vervolgens Maximaal startvolume. Stel de gewenste waarde in. Volume van de beltoon aanpassen Stel de gewenste waarde in. Volume van verkeersberichten aanpassen Het volume van verkeersberichten kan zodanig vooraf worden ingesteld dat het met het normale audiovolume toe- of afneemt. Druk op CONFIG om het menu Instellingen op te roepen.
Radio Radio Gebruik ........................................ 79 Zender zoeken ............................. 79 Autostore-lijsten ........................... 80 Favorietenlijst ............................... 81 Frequentiebereikmenu's .............. 81 Radio Data System ...................... 83 Digital Audio Broadcasting .......... 85 79 Gebruik Zender zoeken Radio activeren Automatisch zender zoeken Druk op RADIO om het radiohoofd‐ menu te openen.
Radio TP is ingeschakeld, wordt er alleen naar zenders met verkeersinforma‐ tie 3 83 gezocht. Let op Het huidige station wordt gemar‐ keerd door i. Handmatig zenders afstemmen Zenders automatisch opslaan Druk in het radiohoofdmenu op MENU-TUNE om naar het betref‐ fende frequentiebereikmenu te gaan en selecteer handmatig afstemmen. Draai op het frequentiedisplay dat verschijnt aan MENU-TUNE en stel de optimale ontvangstfrequentie in.
Radio Stel de autostorezenders voor het betreffende frequentiebereik in op Aan. Favorietenlijst Zenders van alle frequentiebereiken kunnen handmatig in de favorieten‐ lijsten worden opgeslagen. In elke favorietenlijst kunnen 6 zenders worden opgeslagen. Het aantal beschikbare favorietenlijsten kan worden ingesteld (zie hieronder). Let op Het huidige station wordt gemar‐ keerd door i. Een zender opslaan Selecteer de zenders die u op wilt slaan.
Radio Het zoeken naar zenders wordt gestart. Als het zoeken is voltooid, klinkt de laatst ontvangen zender. Druk op MENU-TUNE om het zoeken naar een zender te annuleren. Let op Als er van tevoren geen zenderlijst is aangemaakt, zoekt het Infotain‐ mentsysteem automatisch naar zenders. Selecteer de gewenste zender. Let op Het huidige station wordt gemar‐ keerd door i. Zenderlijsten bijwerken Druk in een radiohoofdmenu op MENU-TUNE om het betreffende frequentiebereikmenu te openen.
Radio Selecteer het gewenste programma‐ type. Er verschijnt een lijst met zenders die een programma van het geselec‐ teerde type uitzenden. De momenteel ontvangen DABservice (programma) wordt onderbro‐ ken wanneer er een bericht van voor‐ heen geactiveerde categorieën in de wacht staat. Activeren van berichtcategorieën Selecteer in DAB-menu de optie DAB-berichten om het betreffende menu weer te geven. Selecteer de gewenste zender.
Radio Configureren van RDS RDS-opties Druk op CONFIG om het menu Instellingen op te roepen. Selecteer Radio-instellingen en vervolgens RDS-opties. In- en uitschakelen van regioinstelling Soms zenden RDS-zenders op verschillende frequenties program‐ ma's uit die regionaal van elkaar verschillen. Zet de optie Regionaal op Aan of Uit. Als de regio-instelling is ingescha‐ keld, worden er uitsluitend alterna‐ tieve frequenties (AF) met dezelfde regionale programma's geselecteerd.
Radio ● ● ● ● Is het huidige station geen zender met radioverkeerinforma‐ tieservice, wordt een zoekop‐ dracht gestart naar de volgende zender met radioverkeerinforma‐ tieservice. Wordt een zender met radiover‐ keerinformatieservice gevonden, wordt [TP] weergegeven in het radiohoofdmenu. Verkeersberichten worden afge‐ speeld op het ingestelde TAvolume 3 77. Als verkeersinformatie is inge‐ schakeld, wordt het afspelen van de cd-/mp3 voor de duur van het verkeersbericht onderbroken.
● ● Radio Als het DAB-signaal door natuur‐ lijke obstakels of door gebouwen wordt weerkaatst, verbetert dit de ontvangstkwaliteit van DAB, terwijl AM- en FM-ontvangst in die gevallen juist aanmerkelijk verslechtert. Na het inschakelen van DABontvangst blijft de FM-tuner van het Infotainmentsysteem op de achtergrond actief en zoekt voortdurend naar de best ontvangbare FM-zenders. Als TP 3 83 geactiveerd is, worden er verkeersberichten doorgegeven van de FM-zender die de beste ontvangst heeft.
Cd-speler Cd-speler Algemene aanwijzingen Algemene aanwijzingen ............... 87 Gebruik ........................................ 88 Opmerkingen De CD-speler van het infotainment‐ systeem kan audio-CD's en MP3/ WMA afspelen. Voorzichtig Plaats in geen geval single-cd's met een diameter van 8 cm of speciaal vormgegeven cd's in de audiospeler. Plak nooit stickers op uw cd's. De cd's kunnen in de speler vast blij‐ ven zitten en deze ernstig bescha‐ digen.
● ● ● ● ● ● Cd-speler audiotrackgedeelte en de gecomprimeerde bestanden separaat worden afgespeeld. Zorg dat er bij het wisselen van cd's geen vingerafdrukken op de cd's komen. Berg cd's onmiddellijk veilig op na het uitnemen uit de cd-speler om ze tegen beschadiging en vuil te beschermen. Vuil en vloeistof op de cd's kunnen de lens van de cd-speler binnen in het apparaat vies maken en storingen veroorza‐ ken. Bescherm cd's tegen warmte en direct zonlicht.
Cd-speler Tracks shuffelen Alle tracks in willekeurige volgorde afspelen: stel deze functie in op Aan. Let op Bij het activeren van deze functie verschijnt 2 in het betreffende hoofdmenu. Herhalen Een track steeds opnieuw beluiste‐ ren: stel deze functie in op Aan. Mappen Een track uit een map selecteren: selecteer Mappen. Er verschijnt een lijst met alle opgeslagen mappen op de cd. Selecteer één van de mappen en selecteer vervolgens de gewenste track.
AUX-ingang AUX-ingang Algemene aanwijzingen ............... 90 Gebruik ........................................ 90 Algemene aanwijzingen Op het bedieningspaneel van het Infotainmentsysteem 3 68 zit een AUX-ingang voor het aansluiten van externe audiobronnen. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een draagbare cd-speler op de AUXingang aan te sluiten met een 3,5 mm stekkeringang. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Gebruik CD 3.
USB-poort USB-poort Algemene aanwijzingen ............... 91 Opgeslagen audiobestanden afspelen ....................................... 92 Algemene aanwijzingen ● In de middenconsole bevindt zich een USB-poort voor het aansluiten van externe audiodatabronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. ● Op de USB-poort kunt u een mp3speler, USB-drive, SD Card (via USBaansluiting/adapter) of iPod aanslui‐ ten.
● USB-poort Bit rate: 8 kbit/s - 320 kbit/s. Samplingfrequentie: 48 kHz, 44,1 kHz, 32 kHz (voor mpeg-1) en 24 kHz, 22,05 kHz, 16kHz (voor mpeg-2). Voor de gegevens op externe apparaten die zijn aangesloten op de USB-poort gelden de volgende beperkingen: Aantal tracks: max. 999. Aantal tracks per mapniveau: max. 512. Diepte mappenstructuur: max. 10 niveaus. Wma-bestanden met Digital Rights Management (DRM) van online-muziekwinkels kunnen niet worden afgespeeld.
USB-poort Let op Bij het activeren van deze functie verschijnt 1 in het betreffende hoofdmenu. Mappen Een track uit een map selecteren: selecteer Mappen. Er verschijnt een lijst met alle opgeslagen mappen op het toestel. Selecteer één van de mappen en selecteer vervolgens de gewenste track. Let op Deze menuoptie is niet beschikbaar als er een iPod verbonden is. Zoeken... Voor het openen van een menu voor het zoeken en selecteren van tracks: selecteer Zoeken....
Streaming audio via Bluetooth Streaming audio via Bluetooth Algemene informatie .................... 94 Bediening ..................................... 94 Algemene informatie Bediening Bluetooth-compatibele audiobronnen (bijv. mobiele telefoons voor muziek, mp3-spelers met Bluetooth enz.) die het Bluetooth-muziekprotocol A2DP ondersteunen, werken draadloos op het Infotainmentsysteem.
Streaming audio via Bluetooth Bluetooth-muziekmodus activeren Druk één of meerdere malen op MEDIA om de Bluetooth muziekmo‐ dus te activeren. Streaming audio via Bluetooth moet via het Bluetooth-apparaat worden gestart en onderbroken/gestopt. Bediening via infotainmentsysteem Volume aanpassen Het volume kan via het Infotainment‐ systeem worden aangepast 3 73. Naar volgende of vorige track gaan Druk kort op s of u op het bedie‐ ningspaneel van het Infotainmentsys‐ teem.
Telefoon Telefoon Algemene aanwijzingen ............... 96 Bluetooth-verbinding .................... 97 Noodoproep ................................. 99 Bediening ................................... 100 Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur ..................
Telefoon mobiel telefoneren verboden is, als de mobiele telefoon interferen‐ tie veroorzaakt of als er zich gevaarlijke situaties kunnen voor‐ doen. van de mobiele telefoon zijn inge‐ schakeld en moet de mobiele tele‐ foon in de stand "zichtbaar" worden gezet. U vindt een gedetailleerde beschrijving in de gebruiksaanwijzing van de mobiele telefoon. Bluetooth Bluetooth inschakelen Het telefoonportal is gecertificeerd door de Bluetooth Special Interest Group (SIG).
Telefoon Na het tot stand komen van de Blue‐ tooth-verbinding: als er een ander Bluetooth-apparaat was verbonden met het Infotainmentsysteem, wordt dat apparaat nu losgekoppeld van het systeem. Als de Bluetooth-verbinding mislukt: start de bovenstaande procedure nogmaals of raadpleeg de gebruiks‐ aanwijzing van het Bluetooth-appa‐ raat. Let op Aan het Infotainmentsysteem kunnen maximaal 5 toestellen worden gekoppeld. De Bluetooth-code wijzigen Druk op CONFIG om het menu Instellingen op te roepen.
Telefoon Selecteer Telefooninstellingen en vervolgens Apparatenlijst. Er verschijnt een lijst met alle Bluetoothapparaten die momenteel aan het infotainmentsysteem gekoppeld zijn. Let op Het momenteel met het Infotain‐ mentsysteem verbonden Bluetoothtoestel wordt aangeduid met 9. Kies het gewenste apparaat. Er verschijnt een submenu. Als het apparaat aangesloten is, moet het eerst worden ontkoppeld (zie hier‐ boven). Selecteer de submenuoptie Wissen om het apparaat te verwijderen.
Telefoon 9 Waarschuwing Beëindig het gesprek pas als de alarmcentrale u daarom vraagt. Bediening Zodra er een Bluetooth-verbinding tussen uw mobiele telefoon en het Infotainmentsysteem tot stand is gebracht, kunt u tal van functies van uw mobiele telefoon ook via het Info‐ tainmentsysteem bedienen. U kunt via het infotainmentsysteem bijv. een verbinding tot stand brengen met de telefoonnummers die in uw mobiele telefoon zijn opgeslagen of telefoonnummers wijzigen.
Telefoon Veel functies van de mobiele telefoon kunnen nu worden bediend via het hoofdmenu van de telefoon (en bijbe‐ horende submenu's) en via de tele‐ foonspecifieke knoppen op het stuur‐ wiel. Telefoongesprek initiëren Handmatig een nummer invoeren Druk in het telefoonhoofdmenu op MENU-TUNE om Menu telefoon te openen. Selecteer de submenuoptie Nummer invoeren. Het volgende scherm verschijnt. Voer het gewenste nummer in en selecteer y op het display om het kiezen te starten.
Telefoon Bellijsten gebruiken Alle inkomende, uitgaande of gemiste oproepen worden geregistreerd in bijbehorende bellijsten. Druk in het telefoonhoofdmenu op MENU-TUNE om Menu telefoon te openen. Selecteer de submenuoptie Gesprekslijsten. Eventueel kunt u de toets y / @ indrukken. Het volgende scherm verschijnt. Selecteer de gewenste bellijst, bijv. Gemiste oproepen. Er verschijnt een menu met de bijbehorende bellijst. Telefoongesprek initiëren: selecteer de gewenste lijstvermelding.
Telefoon Functies tijdens een telefoongesprek Tijdens een telefoongesprek verschijnt het hoofdmenu van de tele‐ foon als volgt. Selecteer Menu op het display en daarna Gesprek doorschakelen om het gesprek terug te schakelen naar het Infotainmentsysteem. Selecteer Menu op het display om naar het menu Verbonden te gaan. Selecteer Ophangen op het display om het gesprek te beëindigen.
Telefoon en UMTS is alleen toegestaan, wanneer het maximale zendvermo‐ gen van de mobiele telefoon niet groter is dan 2 watt bij GSM 900 en niet groter is dan 1 watt bij de andere types. Uit veiligheidsoverwegingen wordt telefoneren tijdens het rijden afgera‐ den. Ook bij handsfree telefoneren kan de aandacht op het verkeer verslappen.
Telefoon 105
Trefwoordenlijst A Algemene aanwijzingen. 66, 87, 90, 91, 96 Algemene informatie..................... 94 AUX-ingang............................... 90 Bluetooth-muziek...................... 94 CD-speler.................................. 87 Infotainment-systeem................ 66 Telefoon.................................... 96 USB-poort................................. 91 Antidiefstalfunctie ........................ 67 Audiobedieningsknoppen aan stuurwiel....................................
C Categorielijst................................. 81 Cd afspelen starten...................... 88 Cd-menu....................................... 88 CD-speler Algemene informatie................. 87 Cd afspelen starten................... 88 Cd plaatsen............................... 88 Cd-menu................................... 88 Een cd verwijderen.................... 88 Gebruik...................................... 88 Inschakelen............................... 88 CD-speler activeren...................
Zenders oproepen............... 80, 81 Zenders opslaan................. 80, 81 Radio activeren............................. 79 Radio Data System ...................... 83 Radioverkeerinformatieservice..... 83 RDS.............................................. 83 Regio-instelling............................. 83 S Streaming audio via Bluetooth activeren.................................... 94 Systeeminstellingen Fabrieksinstellingen terugzetten 73 Taal...........................................
FlexDock FlexDock .................................... 110 Trefwoordenlijst .........................
FlexDock FlexDock Algemene informatie .................. 110 Gebruik ...................................... 111 Algemene informatie FlexDock bestaat uit een ingebouwde basisplaat en verschillende typen cradles die aan de basisplaat kunnen worden bevestigd. Door het plaatsen van een iPhone® of een andere smartphone in de cradle kan de smartphone via het Infotainmentsys‐ teem, de knoppen op het stuurwiel of het aanraakscherm worden bediend.
FlexDock Gebruik Cradle op de basisplaat bevestigen 111 iPhone De iPhone wordt bij het plaatsen in de cradle automatisch verbonden. Afhankelijk van de aanwezige soft‐ ware en hardware kan de functionali‐ teit van de iPhone beperkt zijn. De smartphone bedienen 1. Haal de kap van de basisplaat. 2. Druk de cradle in de basisplaat en klap deze neer. Smartphone met het Infotainmentsysteem verbinden Universele smartphone Verbind de smartphone via de aansluitkabel met de cradle.
Trefwoordenlijst A Algemene informatie................... 110 B Basisplaat................................... 111 C Cradle......................................... 111 F FlexDock..................................... 111 G Gebruik.......................................
www.opel.com Copyright by Opel Automobile GmbH, Rüsselsheim, Germany. De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Opel Automobile GmbH voorbehouden. Uitgave: maart 2018, Opel Automobile GmbH, Rüsselsheim. Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.