Operating instructions

121
6 Apparaat gebruiken
6.1 Lamineerapparaat
Met het lamineerapparaat kunt u heet en koud lamineren:
Bij het heetlamineren wordt de lamineerfolie aan elkaar vastgelijmd.
Bij het koudlamineren wordt de lamineerfolie samengeperst.
Stem de keuze van de lamineermethode op het te lamineren materiaal af.
Opmerking: Thermisch papier en ultrasoonfoto's bijvoorbeeld mogen
alleen koud worden gelamineerd!
6.1.1 Heetlamineren
Het lamineerapparaat kan met de functieschakelaar, een schuifschakelaar,
met twee temperatuurniveaus worden gebruikt, die op vier
lamineerfoliedikten afgestemd zijn:
60 of 80 micron
32
100 of 125 micron
3
1. Stel de functieschakelaar rechtsboven op het apparaat op de gebruikte
lamineerfoliedikte in. Het lamineerapparaat warmt zelfstandig tot de
benodigde temperatuur op. Ondertussen knippert de led
READY oranje.
2. De aandrijfmotor voor de transportwalsen loopt aan.
3. Na ongeveer 5 minuten is de juiste bedrijfstemperatuur bereikt en de led
READY brandt continu.
4. Leg het te lamineren voorwerp zodanig in de lamineerfolie dat aan alle
kanten 3 à 5 mm afstand tot de rand van de lamineerfolie overblijft.
Opmerking: Gebruik voor het heetlamineren alleen heetlamineerfolie.
5. Voer de lamineerfolie samen met het te lamineren document met de
gesloten kant eerst in de lamineerinvoer in. Het lamineerproces verloopt
automatisch.
Opmerking: Om vouwen van de lamineerfolie te voorkomen mag de
open kant van de lamineerfolie nooit als eerste in de lamineerinvoer
worden ingevoerd. Bij het invoeren van de folie moet u beslist de
instructies op de lamineerinvoer opvolgen.
32
micron: Een uit het Engels afkomstige aanduidi
ng voor een micrometer (µm). 1 micrometer
is een duizendste millimeter.
Voorbeelden: 60 µm = 0,06 mm. 80 µm = 0,08 mm. 100 µm = 0,1 mm. 125 µm =
0,125 mm.