Operation Manual
NL
41
Het instellingsbereik is als volgt:
8 6 5 4 3.2 2.5 2 1.6 1.3 1 0.8 0.6 0.5
0.4 0.3 1/4 1/5 1/6 1/8 1/10 1/13 1/15 1/20 1/25
1/30 1/40 1/50 1/60 1/80 1/100 1/125 1/160 1/200
1/250 1/320 1/400 1/500 1/640 1/800 1/1000 1/1250
1/1500
4. Kadreer de foto.
5. Druk op de sluiterknop.
Modus Diafragmavoorkeuze [ Av ]
Wanneer u de diafragmamodus instelt, selecteert de camera automatisch een sluitertijd die aansluit op de
helderheid. Als u een lagere diafragmawaarde kiest (hogere F-waarde), kunt u de achtergrond laten vervagen en
een mooi portret maken. Met een hogere diafragmawaarde (lagere F-waarde) worden zowel objecten dichtbij als
veraf (bijvoorbeeld een landschap) verscherpt. Hoe hoger de diafragmawaarde, hoe scherper de foto wordt.
De standaard flitsinstelling voor [ Av ] de modus Diafragmevoorkeuze is [ ] flits uit. Bij fotografie met een lange
sluitertijd moet u de flitsinstelling instellen op [ ] flits uit.
De beschikbare opnamemenu’s zijn: Beeldformaat, Beeldkwaliteit, Kleur, Verzadiging, Scherpte, Scherpstelling,
Overzicht, Histogram, Opnamemodus, EV, Witbalans, ISO, Meting, Zelfontspanner en Interval.
1. Draai de modusknop op [ Tv ] de modus Diafragmavoorkeuze.
2. Zet de camera aan.
3. Druk op de knop om een waarde te selecteren. Het diafragmabereik varieert
afhankelijk van de optische zoomstatus.
Het instellingsbereik is als volgt:
Groothoekmodus: F2.6 F3.1 F3.7 F4.4 F5.3 F6.3
Telemodus: F4,5 F5,4 F6,4 F7,6 F9,2 F10,9
4. Kadreer de foto.
5. Druk op de sluiterknop.










