Naslaggids (volledige instructies)

301Menugids > B Het setup-menu
Verfijn de scherpstelling voor maximaal 30 objectieftypen. Gebruik
alleen indien vereist. Wij raden u aan fijnafstelling uit te voeren bij
een scherpstelafstand die u vaak gebruikt; als u fijnafstelling van de
scherpstelling uitvoert bij bijvoorbeeld een korte afstand dan vindt
u dit mogelijk minder effectief bij langere afstanden.
AF-fijnafstelling (Aan/Uit): Kies Aan om AF-fijnafstelling in te
schakelen, Uit om het uit te schakelen.
Opgeslagen waarde: Verfijn AF voor het
huidige objectief. Druk op 1 om het
brandpunt weg van de camera te
bewegen of op 3 om het brandpunt naar
de camera te bewegen; kies uit waarden
tussen +20 en –20. De camera kan
waarden voor maximaal
30 objectieftypen opslaan. Er kan voor elk
type objectief slechts één waarde worden
opgeslagen.
Standaard: Kies de waarde voor AF-afstelling die wordt gebruikt als
er geen eerdere opgeslagen waarde bestaat voor het huidige
objectief.
Opgeslagen waarden tonen: Geef de eerder
opgeslagen waarden voor
AF-fijnafstelling weer. Om een objectief
uit de lijst te wissen, markeer de
gewenste objectieven en druk op O. Om
de objectief-identifier te wijzigen (om
bijvoorbeeld een identifier te kiezen die gelijk is aan de twee
laatste cijfers van het serienummer van het objectief om
onderscheid te maken met andere objectieven van hetzelfde type,
aangezien Opgeslagen waarde slechts met een objectief van elk
type kan worden gebruikt), markeer het gewenste objectief en
druk op 2. Een menu wordt weergegeven; druk op 1 of 3 om een
identifier te kiezen en druk op J om wijzigingen op te slaan en af
te sluiten.
AF-fijnafstelling
G-knop B (setup-menu)
Huidige waarde
Opgeslagen waarde