Installation Instructions

16
VentiLine VA/W 1.4 C • 6720648646 (2015/12)
Montage5
5.6.1 Luchtzijdig aansluiten
Voor het hoofdkanaal van de woning moet minimaal Ø 150 mm gebruikt
worden. Het luchtafvoerkanaal vanaf de ventilatiewarmtepomp naar de
dakdoorvoer dient aangesloten te worden met Ø 150 mm flexibele- of
starre geïsoleerde buis. Dit om condensvorming te voorkomen. Juiste
dimensionering is van essentieel belang om lage luchtsnelheden te creë-
ren en daarmee een laag geluids- en energieniveau in het systeem. Bij
hogere weerstanden neemt het energieverbruik van de ventilator toe.
5.6.2 Waterzijdig aansluiten
Aansluiten cv
Sluit aanvoer- en retourleidingen van de ventilatiewarmtepomp d.m.v.
de meegeleverde flexibele leidingen Ø 22 mm aan, om geluidsklachten
te voorkomen. Installeer ze parallel, met een Ø 22 mm leiding en span-
ningsvrij op de aanvoer- en retourleidingen onder het cv-toestel.
Monteer tussen het cv-toestel en de ventilatiewarmtepomp een terug-
slagklep en let op de juiste pijlrichting. De noodzaak en de plaats van de
terugslagklep kan per cv-toestel verschillen. Zie § 5.7 voor juiste posi-
ties bij gebruikte cv-toestellen. Bij twijfel neem contact op met de fabri-
kant.
Aansluiten koud- en warmwatertoevoer
Monteer vanuit de koudtapwatertoevoer een leiding van Ø 15 mm naar
de ventilatiewarmtepomp. Sluit op de koudwatertoevoer eerst de inlaat-
combinatie aan, vervolgens de meegeleverde flexibele leidingen
Ø 15 mm tussen inlaatcombinatie en de koudwateraansluiting van de
ventilatiewarmtepomp ( afb. 24, pag. 17). Monteer vanuit de koud-
waterzijde van het cv-toestel een leiding Ø 15 mm. naar de ventilatie-
warmtepomp. Sluit vervolgens de meegeleverde flexibele leidingen
Ø 15 mm tussen de voorverwarmd-wateraansluiting van de ventilatie-
warmtepomp en koudwaterzijde van het cv-toestel aan. Aandachtspun-
ten bij aansluiten tapwater zijn:
Warmtepomp, inlaatcombinatie, waterleidingen en afvoerleidingen
bevinden zich in een vorstvrije ruimte.
Gebruik een inlaatcombinatie met ontlastklep van 6 bar, maximaal
8bar.
Gebruik de bijgeleverde steunhulzen bij de cv-aansluitingen
( afb. 21, pag. 16).
Monteer een reduceerventiel indien de waterleidingdruk hoger is dan
de sluitdruk van de ontlastklep.
Het expansiewater uit de ontlastklep en het condenswater uit de con-
densafvoerleiding worden via een afvoerleiding onder gelijkmatig af-
schot naar een rioolleiding afgevoerd.
Monteer een sifon op de afvoerleiding indien deze direct op het riool
wordt aangesloten.
Tussen de inlaatcombinatie en boiler mag nooit een afsluiter worden
geplaatst
Een vorstvrije afvoerleiding moet aanwezig zijn.
Afb. 21 Gebruik steunhulzen
Aansluiten condensafvoer
Sluit de condensleiding van de ventilatiewarmtepomp en de overstort
aansluiting van de inlaatcombinatie aan op de condensafvoer van het cv-
toestel. De uitstroom van de condensafvoer mag nooit hoger liggen dan
60 cm, gerekend vanaf de onderzijde van het toestel. Gebruik hiervoor
minimaal Ø 32 mm pvc. Controleer of de condensafvoerslang niet ge-
knikt is in het toestel na het uittrekken.
Afb. 22 Uitstroom condensafvoer
Afb. 23 aansluiting condensafvoer
WAARSCHUWING: onvoldoende ventilatie.
Ventilatiekanalen dienen aangelegd te zijn volgens
NEN 1087.
Houd als richtlijn aan een maximale drukval van
100 Pa bij 225 m³/h.
OPMERKING: toestelschade.
Bij direct aansluiten van de inlaatcombinatie aan de
koudwateraansluiting van de ventilatiewarmtepomp kan
de interne boiler door trillingen beschadigen.
Gebruik tussen de inlaatcombinatie en de koudwa-
teraansluiting van de ventilatiewarmtepomp altijd de
meegeleverde flexibele leiding Ø 15 mm.
6720648646-18.0N
6720648646-236.1N
max. 60 cm
6720648646-237.1N