Installation Instructions

Table Of Contents
15
IDU Monoblock 5-17 T/TS • 6 720 817 794 (2015/08)
Installatie 7
7.4 CV-installatie spoelen
De binnenunit is een onderdeel van een cv-installatie. Storingen van de
binnenunit zijn mogelijk door een gebrekkige waterkwaliteit in de radia-
toren of leidingen van de vloerverwarming of door een aanhoudend hoog
zuurstofgehalte in de installatie.
Door zuurstof worden corrosieproducten gevormd in de vorm van mag-
netiet en afzettingen.
Magnetiet heeft een slijpende werking, die in pompen, ventielen en on-
derdelen met turbulente stroming tot uiting komt, bijvoorbeeld in de
condensator.
In cv-installaties, die regelmatig moeten worden bijgevuld of waarbij ge-
nomen watermonsters niet helder zijn, moeten voor de installatie van de
buitenunit maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld door inbouwen
van magnetietfilters en ontluchters.
7.5 Checklist
1. Inlaatcombinatie aan de binnenunit ( hoofdstuk 5.1.1) en vulven-
tiel monteren:
2. Lekwaterslang resp. leidingen van de binnenunit monteren.
3. Verbinding tussen de buitenunit en de binnenunit tot stand brengen
(installatie-instructies van de warmtepomp).
4. Binnenunit op de cv-installatie aansluiten (hoofdstuk 7.11).
5. Buitentemperatuursensor (hoofdstuk 7.18.3) en eventueel ka-
merthermostaat monteren.
6. CAN-BUS-kabel tussen de buitenunit en de binnenunit aansluiten
(hoofdstuk).-leidingen tussen de buitenunit en de binnenunit aan-
sluiten (hoofdstuk 8.1).
7. Juiste positie van de sensors in acht nemen: aanvoersensor T0. Bij
buffervaten - in de buffervat in de bijbehorende dompelhuls. Bij ge-
bruik van een open verdeler T0 dicht bij de openverdeler (aanvoer
verwarmingsnet) plaatsen.
8. Eventuele accessoires monteren (mengmodule, zonnemodule,
zwembadmodule enz.).
9. Indien nodig EMS-BUS kabel op accessoire aansluiten
(hoofdstuk 8.2).
10.Boiler vullen en ontluchten.
11.Indien ook accessoires worden gebruikt, moet de bijbehorende in-
stallatie-instructie worden geraadpleegd.
12. Voor de bedrijfsstart de cv-installatie vullen en ontluchten
(hoofdstuk 7.19).
13.CV-installatie op het elektriciteitsnet aansluiten (hoofdstuk 8).
14.CV-installatie in bedrijf stellen. Daarvoor de benodigde instellingen
via de bedieningseenheid HMC300 uitvoeren (installatie-instruc-
ties bedieningseenheid HMC300).
15.CV-installatie ontluchten (hoofdstuk 10).
16.Controleer of alle sensoren correcte waarden weergeven
(hoofdstuk 14).
17.Deeltjesfilter controleren en reinigen (hoofdstuk 14).
18. Werking van de cv-installatie na de bedrijfsstart controleren ( in-
stallatie-instructies bedieningseenheid HMC300).
7.6 Bedrijf zonder buitenunit (standalone-bedrijf)
De binnenunit kan zonder aangesloten buitenunit in bedrijf worden ge-
nomen, bijvoorbeeld wanneer de buitenunit pas later wordt gemon-
teerd. Dit wordt standalone-bedrijf genoemd.
In standalone-bedrijf gebruikt de binnenunit uitsluitend de geïntegreer-
de elektrische bijverwarmer voor het verwarmen en voor de warmwater-
bereiding.
Bij inbedrijfname in standalone-bedrijf:
Kies in het servicemenu Standalone-bedrijf de optie Ja ( installa-
tie-instructies van de bedieningseenheid HMC300).
7.7 Installatie met koelbedrijf
Isoleer alle leidingen en aansluitingen ter bescherming tegen conden-
satie.
Kamerthermostaat met geïntegreerde vochtsensor (instructies
voor de betreffende kamerthermostaat).
Dauwpuntsensor monteren ( hoofdstuk 7.17).
Automatisch bedrijf verwarmen/koelen kiezen ( installatie-in-
structies bedieningseenheid HMC300).
Noodzakelijke instellingen voor het koelbedrijf uitvoeren: inschakel-
temperatuur, inschakelvertraging, verschil tussen kamertempera-
tuur en dauwpunt (offset) en minimale aanvoer ( installatie-
instructies van de bedieningseenheid HMC300).
Temperatuurverschil (delta) via de warmtepomp instellen ( instal-
latie-instructies bedieningseenheid HMC300).
Schakel vloerverwarmingscircuits in vochtige ruimtes uit (bijvoor-
beeld badkamer en keuken), eventueel via dauwpuntsensoren op de
relaisuitgang PK2 aansturen ( hoofdstuk 8.4).
Waterkwaliteit
Waterhardheid < 3°dH
Zuurstofgehalte < 1 mg/l
Koolstofdioxide, CO
2
< 1 mg/I
Chloorionen, Cl
-
< 250 mg/I
1)
1) Bij een verhoogd chloorgehalte moet een beschermingsanode (accessoire)
in de boiler gemonteerd worden. Wanneer een beschermingsanode aanwe-
zig is, moet deze bij de inbedrijfname worden bevestigd.
Sulfaat, SO
4
2-
< 100 mg/I
Geleidbaarheid < 350 μS/cm
Tabel 9 Waterkwaliteit
OPMERKING: Schade aan de installatie door resten in
de leidingen!
Resten en deeltjes in de cv-installatie beïnvloeden de
doorstroming en veroorzaken storingen.
Spoel het leidingsysteem grondig door voor het aan-
sluiten van de warmtepomp, om vreemde deeltjes
eruit te verwijderen.
Elke installatie is individueel verschillend. De volgende
checklist bevat een algemene beschrijving van de aanbe-
volen installatiestappen.
Indien de binnenunit en de cv-installatie voor het aanslui-
ten van de buitenunit worden gevuld, de in- en uitgang
van de binnenunit richting de buitenunit met elkaar ver-
binden om circulatie te waarborgen.
Alle eventueel aanwezige afsluiters in het warmtege-
leidercircuit openen.
Een voorwaarde voor het koelbedrijf is de installatie van
een kamerthermostaat (accessoire).
De installatie van een kamerthermostaat met geïnte-
greerde vochtsensor (accessoire) vergroot de betrouw-
baarheid van het koelbedrijf, omdat de
aanvoertemperatuur in dit geval automatisch via de be-
dieningseenheid HMC300 overeenkomstig het actuele
dauwpunt wordt geregeld.