Installation Instructions

20
IDU Monoblock 5-17 E/B • 6 720 817 812 (2015/08)
Elektrische aansluiting – algemeen8
8.4 Externe aansluitingen
Om inductieve invloeden te voorkomen, alle laagspanningskabels met
100 mm afstand tot stroomgeleidende 230 V- of 400 V-kabels installe-
ren.
Gebruik voor het verlengen van de aansluitkabels van temperatuursen-
soren de volgende aderdiameters:
tot 20 m kabellengte: 0,75 tot 1,50 mm
2
tot 30 m kabellengte: 1,0 tot 1,50 mm
2
De relaisuitgang PK2 is in koelbedrijf actief en kan voor het aansturen
van het koel-/verwarmingsbedrijf van een ventilatorconvector of een cir-
culatiepomp worden gebruikt of voor het aansturen van vloerverwar-
mingscircuits in vochtige ruimten.
De uitgang VC0 is in het koelbedrijf actief en stuurt een 3-wegklep voor
de circulatie aan die het wisselen tussen warmwaterbereiding en koelbe-
drijf vergemakkelijkt.
8.4.1 Externe aansluitingen
De externe ingangen I1, I2, I3 en I4 kunnen voor de afstandsbediening
van afzonderlijke functies van de bedieningseenheid HMC300 worden
gebruikt.
De functies, die door de externe ingangen worden geactiveerd, worden
in de installatie-instructies van de bedieningseenheid HMC300 beschre-
ven.
De externe ingang wordt op een handmatige schakelaar of een besturing
met 5 V-relaisuitgang aangesloten.
8.5 accessoires
Op de CAN-BUS aan te sluiten accessoires, bijvoorbeeld vermogenscon-
trole, wordt op de installatieprintplaat HC100 in de binnenunit parallel
aan de CAN-BUS-aansluiting voor de buitenunit aangesloten.
8.6 EVU
De blokkering voor energiebedrijven (EVU) heeft drie niveaus: EVU 1
blokkeert zowel de compressor in de buitenunit als de elektrische bijver-
warmer in de binnenunit. EVU 2 blokkeert alleen de compressor. EVU 3
blokkeert alleen de elektrische bijverwarmer. Voor binnenunits zonder
elektrische bijverwarmer is EVU 2 de enige optie. Door gebruik te maken
van een van deze drie niveaus kan de stroomvoorziening tussen verschil-
lende gebruikers in balans worden gebracht op piekmomenten in het
elektriciteitsnet.
Het EVU-relais met 3 hoofdcontacten en 1 hulpcontact moet overeen-
komstig het vermogen van de elektrische bijverwarming zijn gedimensi-
oneerd. Het relais moet door de installateur of het energiebedrijf worden
geleverd. De bedieningseenheid HMC300 heeft een potentiaalvrij ope-
nen/sluiten signaal nodig overeenkomstig de instellingen van de bedie-
ningseenheid HMC300. Bij een actieve EVU verschijnt op het display van
de bedieningseenheid HMC300 een bijbehorend symbool.
8.7 Smart Grid
De buitenunit is Smart Grid Ready. De EVU-uitschakeling is een deel van
deze functionaliteit.
Met de EVU-uitschakeling kan het energiebedrijf de buitenunit uitscha-
kelen. De smart grid-functie breidt de ingrijpmogelijkheden van het
energiebedrijf uit doordat deze de buitenunit op bepaalde tijden een
startcommando kan geven, bijvoorbeeld wanneer voordelige stroom be-
schikbaar is.
Naast de aansluiting voor de uitschakeling door de energieleverancier is
een tweede aansluiting van de meterkast naar de buitenunit nodig, om
de smart grid-functionaliteit te gebruiken.
Opmerking: neem contact op met uw energiebedrijf voor het mogelijke
gebruik van de Smart-Grid-functie.
De smart grid-functionaliteit is automatisch ingeschakeld, wanneer de
externe ingang 1 voor de uitschakeling door de energieleverancier is ge-
configureerd.
Het verwarmingssysteem moet een voldoende groot buffervat en uitslui-
tend gemengde cv-groepen bevatten, zodat een startcommando van
kracht kan worden.
De buitenunit werkt afhankelijk van de signalen, die het energiebedrijf
via de twee smart grid-verbindingskabels overdraagt.
Deze wordt uitgeschakeld conform de EVU-uitschakeling 1/2/3.
Deze werkt normaal conform de warmtevraag uit het verwarmingssy-
steem.
Of ontvangt een startcommando, om het buffervat te laden. Een la-
ding kan echter alleen plaatsvinden, wanneer de temperatuur in het
buffervat onder de maximale tempratuur ligt. Anders blijft de buiten-
unit uitgeschakeld.
8.8 Binnenunit aansluiten
Neem de mantel weg.
Deksel van de schakelkast afnemen.
Aansluitkabel door de kabeldoorvoeren in de schakelkast leiden.
Kabel conform het elektrische schema aansluiten.
Deksel van de schakelkast en de mantel van de binnenunit weer mon-
teren.
Afb. 17 Kabeldoorvoeren (vooraanzicht)
[1] Kabeldoorvoeren voor sensoren, CAN-BUS en EMS-BUS
[2] Kabeldoorvoer voor stroomingang
OPMERKING: Materiële schade door verkeerde aanslui-
ting!
Door de aansluiting op een verkeerde spanning of
stroomsterkte is schade aan elektrische componenten
mogelijk.
Op externe aansluitingen van de binnenunit mogen
alleen onderdelen worden aangesloten, die voor be-
drijf met 5 V en 1 mA geschikt zijn.
Indien tussenrelais nodig zijn, uitsluitend relais met
verguldecontacten gebruiken.
6 720 809 064-17.1I
1
2