Installation Instructions

16
IDU Monoblock 5-17 E/B • 6 720 817 812 (2015/08)
Algemene installatie-instructie7
7.8.2 Koeling alleen met ventilatorconvectoren
In bivalente installaties is onder het dauwpunt geen koelbedrijf mogelijk.
Koelbedrijf met ventilatorconvectoren in bivalente installaties is alleen
toegestaan als de ventilatorconvectoren zijn geconfigureerd voor bedrijf
boven het dauwpunt en ook alleen in combinatie met kamerthermostaat
ModuLine 1000H en dauwpuntsensoren.
Wanneer uitsluitend ventilatorconvectoren met condensafvoer en geïso-
leerde leidingen worden gebruikt, mag de aanvoertemperatuur tot 7 °C
worden ingesteld. Voor een stabieler koelbedrijf wordt een temperatuur
van minimaal 10 °C aanbevolen, omdat bij 5 °C de vorstbeveiliging wordt
geactiveerd.
7.9 Hoogrendement-circulatiepomp (PC0)
De circulatiepomp PC0 (in IDU Monoblock 5-9 B/E en IDU Monoblock
13-17 B/E Geintegreerd) beschikt over een PWM-regeling (toerentalge-
stuurd). De pompinstellingen worden op de bedieningseenheid
HMC300 van de binnenunit overeenkomstig de betreffende cv-installa-
tie uitgevoerd (handleiding bedieningseenheid HMC300).
De pompsnelheid wordt automatisch ingesteld, zodat een optimaal be-
drijf wordt gerealiseerd.
7.10 Circulatiepomp voor cv-installatie (PC1)
7.11 Warmwaterboiler (accessoire) aansluiten
Afb. 11 Toestel
[1] Keerklep
Boilers in verschillende afmetingen zijn leverbaar als accessoire.
7.11.1 Warmwatertemperatuursensor TW1
Wanneer een boiler is aangesloten en de warmwatertemperatuursensor
TW1 (meegeleverd met IDU Monoblock 5-9 B/E en IDU Monoblock 13-
17 B/E) met de installatie is verbonden, wordt deze bij de start automa-
tisch bevestigd.
Warmwatertemperatuursensor TW1 op de installatieprintplaat
HC100 in de binnenunit op klem TW1 aansluiten.
7.11.2 3-wegklep (accessoire)
Bij installatie-oplossingen met boiler is een 3-wegklep (VW1) nodig. De
aansluiting van de 3-wegklep wordt in een afzonderlijke handleiding be-
schreven.
7.11.3 Bivalente boiler voor gebruik van zonne-energie
Een bivalente boiler voor het gebruik van zonne-energie is als accessoire
leverbaar. Handleidingen voor de installatie en het gebruik worden met
de boiler meegeleverd.
7.11.4 Warmwatercirculatiepomp PW2 (accessoire)
De pompinstellingen worden via de bedieningseenheid HMC300 op de
binnenunit vastgelegd ( installatie-instructies bedieningseenheid
HMC300).
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Wanneer de condensatie-isolatie niet volledig is, kan het
vocht naar aangrenzende materialen overslaan.
Bij koelbedrijf alle leidingen en aansluitingen tot en
met de ventilatorconvector van condensatie-isolatie
voorzien.
Voor het isoleren een materiaal gebruiken dat ge-
schikt is voor koelsystemen met condensvorming.
Afvoer aan het riool aansluiten.
Bij koelbedrijf onder het dauwpunt geen dauwpunt-
sensoren gebruiken.
Afhankelijk van de configuratie van de cv-installatie is
een cv-pomp nodig, die conform de eisen aan debiet en
drukverlies wordt geselecteerd.
PC1 moet altijd overeenkomstig het elektrische schakel-
schema op de installatieprintplaat HC100 van de bin-
nenunit worden aangesloten.
Maximale last aan de relaisuitgang van de circulatiepomp
PC1: 2 A, cos> 0,4. Bij hogere belasting montage van
een tussenrelais.
Indien de boiler lager dan de buitenunit wordt geïnstal-
leerd (bijv. in de kelder), kan zelfcirculatie optreden die
leidt tot warmteverlies in de boiler.
Keerklep in het circuit monteren die zelfcirculatie
voorkomt, indien de installatiehoogte van de boiler
lager is dan die van de buitenunit.
Zie de documentatie van de boiler voor de aansluithand-
leiding.
Bij gebruik van een buffer- of combinatieboiler in de cv-
installatie moet de boiler uitgerust zijn met een automa-
tische ontluchter en moet bij de aanvoer in de boiler een
automatische ontluchter met microbellenafscheider ge-
monteerd worden.
CW1
TW1
1
6 720 809 064-35.2I