Installation Instructions

14
IDU Monoblock 5-17 E/B • 6 720 817 812 (2015/08)
Algemene installatie-instructie7
6.2 Leidingafmetingen
7 Algemene installatie-instructie
Algemene installatie-instructie voor alle binnenunits.
7.1 Voorbereidende leidingaansluitingen
Aansluitleidingen voor de cv-installatie en koud/warm water in het
gebouw moeten tot aan de installatielocatie van de binnenunit wor-
den gelegd.
7.2 Opstellen
Voer de verpakking af overeenkomstig de instructies daarop ver-
meld.
Pak de meegeleverde accessoire uit.
7.3 Waterkwaliteit
Buitenunits werken bij lage temperaturen net als andere cv-installaties
waardoor de thermische ontgassing minder effectief is en het resteren-
de zuurstofgehalte hoger is dan bij elektrische/olie-/gasverwarmingen.
Daardoor is de cv-installatie bij agressief water gevoeliger voor corrosie.
De aanbevolen pH-waarde is 7,5 – 9.
7.4 CV-installatie spoelen
De binnenunit is een onderdeel van een cv-installatie. Storingen aan de
binnenunit zijn mogelijk door een gebrekkige waterkwaliteit in de radia-
toren of slangen van de vloerverwarming of door een aanhoudend hoog
zuurstofgehalte in de installatie.
Door zuurstof worden corrosieproducten gevormd in de vorm van mag-
netiet en afzettingen.
Magnetiet heeft een slijpende werking, die in pompen, ventielen en on-
derdelen met turbulente stroming tot uiting komt, bijvoorbeeld in de
condensator.
In cv-installaties die regelmatig moeten worden bijgevuld of waarbij ge-
nomen watermonsters niet helder zijn, moeten voor de installatie van de
buitenunit maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld door inbouwen
van magnetietfilters en ontluchters.
7.5 Checklist
1. Aanvoer- en retourleidingen van de binnenunit monteren.
2. Lekwaterleiding van het overstortventiel van de binnenunit monte-
ren.
3. Verbinding tussen de buitenunit en de binnenunit tot stand brengen
(hoofdstuk 9.2.1 of hoofdstuk 10.2).
4. Binnenunit op de cv-installatie aansluiten (hoofdstuk 9.2.2 of
hoofdstuk 10.2).
5. Buitentemperatuursensor (hoofdstuk 7.13.3) en eventueel ka-
merthermostaat monteren.
6. CAN-BUS-leidingen tussen de buitenunit en de binnenunit aansluiten
(hoofdstuk 8.1).
7. Juiste positie van de sensor T0 in acht nemen.Bij toepassing buffer-
vat de sensor in de dompelhuls van het vat plaatsen, bij toepassing
van een open verdeler de sensor op de uitgang van de openverdeler
richting de installatie plaatsen.
Meer informatie over de leidingafmetingen tussen de
buitenunit en de binnenunit is te vinden in de installatie-
instructie van de buitenunit.
Leidingafmetingen (mm) IDU Monoblock
5-17 B
IDU Monoblock
5-17 E
Aanvoer cv-installatie 1"-buitendraad 1"-buitendraad
Retour cv-installatie 1"-binnendraad 1"-binnendraad
Aanvoer/retour van de externe
bijverwarming
1"-buitendraad
Aanvoer/retour tussen binnen-
en buitenunit
1"-buitendraad 1"-buitendraad
Afvoer overstortventiel Ø 32 Ø 32
Tabel 10 Leidingafmetingen
OPMERKING: Gevaar voor storingen door verontreini-
gingen in de leidingen!
Vaste stoffen, metaal-/kunststofspanen, hennep- en
weefselbandresten en dergelijke materialen kunnen zich
in pompen, ventielen en warmtewisselaars afzetten.
Voorkom het binnendringen van vaste stoffen in het
leidingsysteem.
Leidingcomponenten en -verbindingen niet direct op
de vloer plaatsen.
Zorg er bij het ontbramen voor, dat geen spanen in
de leidingen achterblijven.
OPMERKING: Let er bij het vervangen van de sensor op
dat u de juiste sensor met de bijbehorende eigenschap-
pen ( pagina 56) gebruikt. Gebruik van sensoren met
andere eigenschappen veroorzaakt problemen, omdat
de verkeerde temperatuur wordt aangestuurd. Dit kan
leiden tot persoonlijk letsel of brandwonden dan wel ma-
teriële beschadigingen door een te hoge of te lage tem-
peratuur. Ook minder comfort kan het gevolg zijn van het
gebruik van een verkeerde sensor.
De kogelkraan met het deeltjesfilter wordt in de retour
van de cv-installatie horizontaal gemonteerd. Let op de
doorstroomrichting van het filter.
De afblaasleiding van het overstortventiel in de binnen-
unit moet beschermd tegen vorst worden gemonteerd
en zichtbaar eindigend in een afvoer uitmonden.
Waterkwaliteit
Waterhardheid < 3°dH
Zuurstofgehalte < 1 mg/l
Koolstofdioxide, CO
2
< 1 mg/I
Chloorionen, Cl– < 200 mg/I
1)
1) Zie aanbeveling beschermingsanode in de documentatie van de boiler
(voor zover aanwezig). Wanneer een beschermingsanode aanwezig is,
moet deze bij de inbedrijfname worden bevestigd.
Sulfaat, SO
4
2–
< 100 mg/I
Geleidbaarheid < 350 μS/cm
Tabel 11 Waterkwaliteit
OPMERKING: Schade aan de installatie door resten in
de leidingen!
Resten en deeltjes in de cv-installatie beïnvloeden de
doorstroming en veroorzaken storingen.
Spoel het leidingsysteem grondig door voor het aan-
sluiten van de buitenunit, om vreemde deeltjes eruit
te verwijderen.
Elke installatie is individueel verschillend. De volgende
checklist bevat een algemene beschrijving van de aanbe-
volen installatiestappen.