Operation Manual
38
TRACKER 5430/5430i Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
• Of Basis bedrading: Als de hoofdschakelaar
ingeschakeld wordt dient de TRACKER
handmatig worden ingeschakeld met de
- toets. De motoruren en de brandstofteller zijn
uitgeschakeld.
• Of Auto power-bedrading:
De TRACKER
schakelt automatisch aan en uit wanneer
het contact wordt in- en uitgeschakeld
(zie paragraaf 2-1). De motoruren en de
brandstofteller zijn ingeschakeld. Kies
auto power als de optionele brandstofkit is
geïnstalleerd.
Opmerking: Met auto power kan de TRACKER
niet worden uitgeschakeld m.b.v. de -toets.
2 Sluit externe alarmpieper en -lichten aan.
Indien de spanning groter is dan 200 mA, dient
een relais geplaatst te worden.
3 Sluit, indien nodig, aan op andere
instrumenten. Indien u de NMEA-input
gebruikt van de kabel met de witte connector,
gebruik dan een speciale brandstofkabel. Voor
informatie over het aansluiten van NavBus
verwijzen we naar de
NavBus Installatie en
bedieningshandleiding.
Instelling en test
1 Verwijder de stofkapjes van de connectors.
2 Steek de eight way connectors in hun
contacten aan de achterkant van het
beeldscherminstrument.
Zorg dat de kleur aan het eind van de
stekker overeenkomt met de moer aan
het contact.
Houd de stekker tegen het contact
en draai de stekker totdat deze in het
contact glijdt.
Maak de stekker stevig vast door de
sluitmoer naar het contact toe te drukken
en het een kwartslag met de klok mee te
draaien.
Er zal niets beschadigd worden als een
kabel per ongeluk in het verkeerde
contact wordt gestoken.
3 Indien het instrument is voorzien van een
externe GPS-antenne:
Steek de gouden connector in het juiste
contact achterin het beeldscherm.
• Draai de sluitmoer met de hand aan in de
richting van de klok - draai niet te vast.
4 Indien het beeldscherm op een beugel is
bevestigd:
i Houd het beeldscherm op zijn plaats op
de bevestigingsbeugelstang.
ii Pas de kanteling en draaiing van het
beeldscherm aan zodat deze goed
zichtbaar is en draai met de hand stevig
aan.
5 Verwijder de stofkap. Schakel de TRACKER in
(zie paragraaf 2-1).
6 Plaats de gewenste C-MAP-landkaartkaart in
de houder (zie paragraaf 1-2).7 Wanneer
de TRACKER voor de eerste keer wordt
ingeschakeld wordt een installatiemenu
weergegeven met instellingsdata:
i Selecteer de te gebruiken taal.
ii Verander, indien nodig, de
instellingsdata:
• Selecteer de te veranderen data.
• Gebruik de cursortoetsen om de data
te veranderen.
•
Druk op ENT.
iii Wanneer de data-instelling correct is,
druk op ESC.
Deze installatie-opties kunnen later, in
het instellingsmenu, worden veranderd
(zie paragraaf 13).
8 Controleer op het satellietscherm of GPS-
satellieten worden opgepikt. Wacht totdat de
GPS-ontvanger is opgestart en het fix-type is
veranderd van ‘Verwerving’ tot ‘GPS-positie’.
Dit zou minder dan twee minuten moeten
duren (zie paragraaf 7).
9 Indien de TRACKER NMEA-data naar een
automatische piloot dient te sturen, stel dit
dan in (zie paragraaf 13-9).
10 Indien de TRACKER onderdeel uitmaakt
van een NavBus-systeem, stel dan de
achtergrondlichtgroep in. Schakel anders
NavBus uit (zie paragraaf 13-9).
11 Maak een testvaart om te controleren dat
de navigatie-instrumenten naar behoren
werken, met name wanneer een radiozender
of een radar worden gebruikt.