Operation Manual
35
TRACKER 5430/5430i Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
14 Systemen van meerdere instrumenten
Meerdere NAVMAN-instrumenten kunnen op
elkaar worden aangesloten om gegevens te
delen. Er zijn twee manieren om de instrumenten
op elkaar aan te sluiten, NavBus of NMEA.
NavBus
NavBus is een gedeponeerd Navman-systeem
dat het mogelijk maakt dat systemen met
meerdere instrumenten een enkele set
transducers kunnen gebruiken. Wanneer
instrumenten via NavBus zijn aangesloten:
Als de eenheden, alarmen of kalibratie voor
een van de instrumenten verandert zullen
deze waarden automatisch veranderen voor
andere instrumenten van hetzelfde type.
Elk instrument kan worden aangesloten
op een groep van instrumenten (zie
paragraaf 13-9). Als het achtergrondlicht
verandert in groep 1, 2, 3 of 4 dan zal deze
automatisch meeveranderen voor de andere
instrumenten in dezelfde groep.
Als u dit doet voor instrumenten uit groep
0, dan gebeurt er niets met de andere
instrumenten.
Als een alarm afgaat kunt u dit uitschakelen
op een van de instrumenten die dat alarm
weer kunnen geven.
NavBus en de TRACKER
De TRACKER kan:
Dieptedata weergeven van een optioneel
diepte-instrument, zoals een NAVMAN Depth
3100.
Gegevens ontvangen van een optionele GPS
of GPS/DGPS-bron.
Data versturen naar optionele NAVMAN-
instrumenten, bijv. naar een repeater.
NMEA
NMEA is een industriestandaard, maar is
niet zo flexibel als NavBus omdat specifieke
verbindingen tussen instrumenten nodig zijn.
De TRACKER kan:
Dieptedata ontvangen en versturen.
Data ontvangen van een GPS antenne.
GPS-positie en andere navigatiedata naar
een automatische piloot of ander instrument
versturen.
Opmerking: Om NMEA 1 input te gebruiken is
een speciale NAVMAN brandstofkabel benodigd
(zie paragraaf 15-3).
Tip: Gebruik de cursor om de koers
te berekenen (zie paragraaf 3-1-1).
Tip: Verander de koers terwijl de boot
vaart om te simuleren dat de boot van
koers raakt.
Demo
Simuleert dat de boot met een gegeven
snelheid een route aflegt. Als het eind wordt
bereikt, vaart de boot terug over de route in de
tegenovergesteld richting. Voordat deze stand
wordt gebruikt dient ten minste een route
worden ingevoerd (zie paragraaf 10-2-1). De
opties zijn:
Snelheid: De gesimuleerde te gebruiken
bootsnelheid.
Route: De te volgen route.
Om vanuit dit menu de simulatiestand in te
schakelen:
1 Ga, om de Normaalstand in te schakelen,
naar het landkaartbeeldscherm. Druk om de
simulatie te starten vanuit de boots positie
op ESC om naar de 'boot in het midden'-
stand te wisselen. Beweeg, om de simulatie
vanuit een ander punt te starten, de cursor
naar dat punt op de landkaart.
2 Selecteer Simulatie in het Simulatie-
instellingsmenu, en schakel het in.
3 Selecteer Stand en stel het in op Normaal of
Demo.
4 Selecteer de data nodig voor simulatie en
voer andere data in:
Voor Normaal zijn Snelheid en Richting
nodig.
Voor Demo zijn Snelheid en Route nodig.