Operation Manual

32
TRACKER 5430/5430i Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
13-5 Instelling traject
Traceren registreert de koers van de boot op de kaart
en geeft deze weer op de kaart (zie paragraaf 3-5).
Registreer
Uit: De TRACKER stopt de registratie van
een traject.
1 tot 5 (selecteer een trajectnummer): De
TRACKER begint de koers van de boot te
registreren op het geselecteerde traject.
Weergeven
Uit: Er wordt geen traject weergegeven op
de landkaart.
1 tot 5 (selecteer een trajectnummer): Het
geselecteerde traject wordt weergegeven
op de landkaart.
Plottinginterval
De opties zijn Afstand of Tijd.
Afstand
Selecteer de afstandsplottinginterval: 0,01, 0,05, 0,1,
0,5, 1,0, 2,0, 5,0 of 10,0 afstandseenheden.
Tijd
Selecteer de tijdsplottinginterval: 1, 5, 10 of 30
seconden of 1 minuut.
Gebruikt geheugen
Het percentage van het geheugen dat wordt
gebruikt voor registratie van dit traject.
Tankafmeting
Voer het formaat van de brandstoftank in.
Num motoren
Stel het aantal motoren in op Geen, Een of Twee.
De brandstoffunctie is uitgeschakeld indien Geen
wordt geselecteerd.
Brandst. kalibreren
Zonder kalibratie kan de fout in brandstofmetingen
maximaal ± 10% bedragen. Kalibratie kan deze fout
aanzienlijk verkleinen. Voor twinmotorinstallaties is
kalibratie van de afzonderlijke transducers nodig.
Voor kalibratie van de brandstoftransducer(s) dient
het brandstofverbruik nauwkeurig te worden
bijgehouden. Dit kan het best door gebruik van
een kleine draagbare tank. NB: Als gevolg van
luchtbellen is het erg moeilijk om ondervloerse
tanks tweemaal tot hetzelfde niveau te vullen.
Voor een accurate kalibratie dienen ten minste 15
liters (4 gallons) te worden gebruikt. (Des te meer
brandstof wordt gebruikt, des te nauwkeuriger
zal de kalibratie zijn.) Voor twinmotorinstallatie is
kalibratie van de afzonderlijke transducers nodig.
Dit kan tegelijkertijd worden gedaan door gebruik
van twee draagbare tanks, of op een verschillend
tijdstip met gebruik van een draagbare tank. Ga als
volgt te werk:
1 Selecteer Verbruik opschonen om Verbruikt tot
nul te resetten.
2 Verbind de metingstank(s) aan de motor(en)
m.b.v. de brandstoftransducer(s).
3 Laat de motor(en) op normale kruissnelheid
draaien totdat ten minste 15 liters (4 VS gallons)
wordt aangegeven (30 liters [8 VS gallons] voor
twinmotoren).
4 Controleer de eigenlijke verbruikte
hoeveelheid brandstof per motor. De
eenvoudigste manier om dit te doen is door de
tank(s) tot het aanvangsniveau(s) te vullen en
de weergegeven waarde op de brandstofpomp
te noteren.
5 Selecter Brandstof Kal. De hoeveelheid
brandstof die de TRACKER heeft gemeten
wordt weergegeven. Verander het getal naar
de daadwerkelijk verbruikte hoeveelheid.
(Herhaal voor de andere motor voor een
twinmotorinstallatie).
Debietfilter
De meeste motoren onttrekken geen constante
hoeveelheid brandstof aan de tank. Voor een
stabiele brandstofdebietwaarde berekent de
TRACKER de debietwaarde door verschillende
metingen te doen en hier het gemiddelde van te
nemen.
Het debietfilter stelt de periode waarover het
brandstofdebiet wordt gemiddeld in en kan
worden ingesteld van 1 tot 180 seconden en Uit.
Stel het debietfilter in op de laagste waarde die
nog een stabiele debietwaarde geeft. Een waarde
van 10 tot 15 seconden geeft normaalgesproken
een goed resultaat voor carburateurmotoren. Voor
injectiemotoren kan een hogere waarde nodig zijn.
De instelling is van invloed op de debietratio- en
brandstofverbruikbeeldschermen. Het is niet van
invloed op de brandstofverbruikmeting.