Operation Manual

31
TRACKER 5430/5430i Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
13-3 Instelling GPS
GPS-bron
Er zijn drie mogelijkheden:
Intern: Gebruik voor de TRACKER 5430i de
interne GPS-antenne en -ontvanger. Gebruik
voor de TRACKER 5430 de interne GPS-
onvanger en een externe GPS-antenne die in
de gouden connector aan de TRACKER wordt
gestoken.
NMEA: Gebruik een externe GPS- of DGPS-
bron, aangesloten via NMEA (zie paragraaf 14).
NavBus: Gebruik een externe GPS- of DGPS-
bron, aangesloten via NavBus (zie paragraaf 14).
DGPS-bron
Schakelt de DGPS-correctie via satelliet in of uit (zie
paragraaf 7). De opties zijn Geen of WAAS/EGNOS.
Schakel WAAS/EGNOS niet in buiten hun
bestrijkingsgebied om de precisie van de positie
niet te ondermijnen. WAAS bestrijkt de gehele VS
en het grootste deel van Canada.
Om WAAS te gebruiken dient de GPS-antenne
duidelijk zicht op de hemel richting de evenaar
te hebben. EGNOS zal het grootste deel van
West-Europa bestrijken.
Herstart GPS
Herstart de interne GPS-ontvanger voor een
onderhoudsbeurt of het oplossen van problemen.
Het duurt maximaal drie minuten om de GPS-
ontvanger te herstarten. Het satellietbeeldscherm
geeft de status van de GPS-ontvanger weer. (zie
paragraaf 7).
Statische navigatie
De weergegeven snelheid en koers worden grillig
wanneer de boot stopt. Schakel Statische navigatie
Aan om de snelheid en koers als nul weer te geven
als de boot gestopt is.
Snelheid- en koersfilter
Golven en wind zorgen ervoor dat de snelheid en
de koers van de boot enigszins fluctueren. Voor
stabiele aflezingen zal de TRACKER deze waarden
berekenen door verschillende metingen te doen en
hiervan het gemiddelde te nemen.
Een lagere waarde neemt het gemiddelde
van een kortere periode. Dit geeft de meest
precieze waarden maar ook de grootste
schommelingen.
Een hogere waarde neemt het gemiddelde
van een langere periode. Dit geeft de
meest stabiele waarde maar een aantal
ware snelheidveranderingen worden niet
weergegeven.
Stel de snelheid- en koersfilters in op de laagste
waarden die nog een stabiele aflezing geven.
Het bereik van elk filter is van 1 tot 60 seconden
of Uit (0).
13-4 Instelling Brandstof
Om deze brandstoffuncties te gebruiken dient
u eerst de optionele enkele of twinmotor
brandstofkit aan te schaffen.Gebruik, als brandstof
aan de tank wordt toegevoegd of uit de tank wordt
verwijderd, dit menu:
Als de tank gevuld werd, select Tank vol.
Als de tank gedeeltelijk gevuld, of als brandstof
verwijderd wordt:
1 Ga, voordat brandstof wordt toegevoegd of
verwijderd naar het brandstofscherm en noteer
hoeveel brandstof zich in de tank bevindt.
2 Noteer hoeveel brandstof wordt toegevoegd of
verwijderd.
3 Bereken hoeveel brandstof zich nu in de tank
bevindt door de twee getallen op te tellen of af
te trekken.
4 Selecteer dit menu en voer in hoeveel
brandstof zich nu in de tank bevindt in
Resterend instellen.
Waarschuwing: Doe dit altijd wanneer
brandstof wordt toegevoegd of verwijderd
omdat anders de resterende brandstof-data en
het weinig brandstofalarm betekenisloos zijn!
Tank vol
Selecteer, altijd wanneer de tank helemaal gevuld
wordt Tank vol.Selecteer wanneer om bevestiging
wordt gevraagd Ja.
Instellen resterend
Voer de hoeveelheid nu in de tank aanwezige
brandstof in nadat de tank gedeeltelijk is gevuld of
nadat brandstof is verwijderd.
Verbruikt opschonen
Selecteer Verbruikt opschonen om Verbruikt
(de hoeveelheid gebruikte brandstof) op nul te
zetten. Doe dit om het meten van de verbruikte
hoeveelheid brandstof te herstarten. Selecteer
wanneer om bevestiging wordt gevraagd Ja.