Operation Manual

11
TRACKER 5430/5430i Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
2-7 Navigatie
De TRACKER kan op twee manieren navigeren:
rechtstreeks naar een punt of via een route.Voer
waypoints in op interessante punten voordat met
navigeren wordt begonnen (zie paragraaf 9-2-1).
Tip: Creëer een waypoint aan het begin van de
tocht waarnaar terug genavigeerd kan worden
Ganaar: Rechtstreeks naar een punt gaan
De TRACKER kan rechtstreeks naar een waypoint
of naar een willekeurig punt navigeren:
1 Beweeg in het landkaartbeeldscherm de
cursor naar het bestemmingspunt waarnaar
toe genavigeerd dient te worden (zie
paragraaf 3-1-1).
2 Begin te navigeren door de Ganaar-functie
van het landkaartmenu te gebruiken (zie
paragraaf 3-3).
De landkaart-, data- en
snelwegbeeldschermen geven navigatiedata
weer. De landkaart geeft weer:
De positie van de boot .
Het punt van bestemming wordt met een
cirkel gemarkeerd.
De boots geplotte koers naar de
bestemming.
Twee CDI-lijnen, parallel aan de boots
geplotte koers (zie Appendix C, CDI).
Indien de TRACKER op een automatische
piloot is aangesloten, dan stuurt de TRACKER
data naar deze automatische piloot om de
boot naar de bestemming te sturen.
Indien het XTE-alarm is ingeschakeld, dan zal
een alarm afgaan wanneer de boot te veel
afwijkt van haar voorgenomen koers (zie, om
het XTE-alarm in te stellen, paragraaf 13-7).
3 Indien het aankomstradiusalarm is
ingeschakeld, dan zal wanneer de boot binnen
de aankomstradius van de bestemming komt,
een alarm klinken, om duidelijk te maken dat
de boot de bestemming heeft bereikt (om
het aankomstradiusalarm in te stellen, zie
paragraaf 13-7).
4 Om Ganaar te stoppen, zie paragraaf 3-3.
Een route volgen
Een route is een lijst met waypoints die de boot
kan volgen (zie paragraaf 10).
1 Gebruik, om waypoints te creëren voordat
de route wordt gecreëerd, het waypoints-
beeldscherm (zie paragraaf 9-2-1).
2 Ga naar het landkaart- of routesbeeldscherm
of een route te crren (zie paragraaf 10-2-1).
3 Om een route te starten, zie paragraaf 10-3-1.
De landkaart-, data- en
snelwegbeeldschermen geven navigatiedata
weer. De landkaart geeft weer:
De positie van de boot .
Het waypoint aan het eind van de huidige
etappe, gemarkeerd met een cirkel.
De boots geplotte koers over de etappe.
Twee CDI-lijnen, parallel aan de boots
geplotte koers (zie Appendix C, CDI).
Indien de TRACKER op een automatische
piloot is aangesloten, dan stuurt de TRACKER
data naar deze automatische piloot om de
boot naar de bestemming te sturen.
Indien het XTE-alarm is ingeschakeld, dan zal
een alarm afgaan wanneer de boot te veel
afwijkt van haar voorgenomen koers (zie
paragraaf 13-7).
Indien het aankomstradiusalarm is
ingeschakeld dan zal, wanneer de boot
binnen de aankomstradius van het waypoint
aan het eind van de huidige etappe komt, een
alarm klinken (om het aankomstradiusalarm in
te stellen, zie paragraaf 13-7).
4 De TRACKER stopt navigatie naar het waypoint
aan het eind van de huidige etappe en begint
de volgende etappe van de route:
a wanneer de boot binnen een straal van
0.025 nm van het waypoint komt.
b of wanneer de boot het waypoint
passeert.
c of wanneer het waypoint wordt
overgeslagen (zie paragraaf 10-3-2).
5 Wanneer de boot het laatste waypoint heeft
bereikt, of om de route die de boot volgt
te stoppen, dient de route geannuleerd te
worden (zie paragraaf 10-3-3).