Operation Manual

TRACKER 5380 Installatie- en bedieningshandleiding
17
NAVMAN
3-1-1 Naar een punt navigeren
Wanneer de TRACKER naar een punt navigeert
geven de landkaart- en snelwegbeeldschermen
navigatiedata weer:
A De positie van de boot .
B Het punt van bestemming wordt met een
cirkel gemarkeerd.
C De boots geplotte koers naar de
bestemming.
D twee CDI-lijnen, parallel aan de boots
geplotte koers, die de maximaal verwachte
koersafwijking van de geplotte koers
weergeven.
Zie appendix C voor meer informatie.
Indien de TRACKER op een automatische
piloot is aangesloten, dan stuurt de TRACKER
data naar deze automatische piloot om de
boot naar de bestemming te sturen. Start de
automatische piloot voordat de navigatie naar
het punt begint.
Indien de TRACKER geen automatische piloot
heeft dient de boot handmatig gestuurd te
worden:
a gebruik de boots positie en bestemming
op het landkaart- of snelwegscherm
b of gebruik de navigatiedata die op de
data-titel wordt weergegeven
(zie paragraaf 2-8-2)
c of gebruik COG en BRG op het kompas (zie
paragraaf 2-8-3).
Opmerking:
1 Indien het XTE-alarm is ingeschakeld, dan
zal een alarm afgaan wanneer de boot te
veel afwijkt van haar voorgenomen koers
(zie paragraaf 14-7).
2 Indien het aankomstradiusalarm is
ingeschakeld, dan zal het alarm afgaan
om weer te geven dat de boot haar
bestemming heeft bereikt
(zie paragraaf 14-7).
A
C
D
D
B
3 Navigatie: Landkaart
3-1 Navigatie-overzicht
Het kaartbeeldscherm geeft de landkaart, de positiekoers van de boot en navigatiedata weer.
De TRACKER kan op twee manieren navigeren: rechtstreeks naar een punt of via een route.