Pilot5380 3380 Tracker K A A RA TU PT LO O P T I T L E O R T www.navman.
FCC Verklaring Opmerking: Deze apparatuur is getest en voldoet aan de richtlijnen voor een klasse B digitaal instrument, conform onderdeel 15 van de FCC-reglementen. Deze richtlijnen zijn ontworpen om redelijke bescherming te bieden tegen schadelijke storingen in een normale installatie. Deze instrumenten produceren, gebruiken en kunnen radiofrequentie-energie uitstralen en indien ze niet geïnstalleerd zijn in overeenkomst met de instructies, dan kunnen ze schadelijke storing m.b.t.
Inhoud 1 Introductie ............................................................................................................................................7 1-1 Overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 1-2 Schoonmaak en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 1-3 Insteekkaarten . . . . . . . . . . . . . . .
10 Brandstoffuncties en -beeldscherm ................................................................................................... 33 10-1 Brandstof toevoegen of verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33 10-2 Brandstofbeeldscherm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35 10-3 Brandstofverbruikcurves . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Appendix A - Specificaties .......................................................................................................................62 Appendix B - Problemen oplossen ...........................................................................................................64 Appendix C - Woordenlijst en navigatiedata ...........................................................................................
Belangrijk Het is de persoonlijke verantwoordelijkheid van de eigenaar om dit instrument op zodanige wijze te installeren en gebruiken dat geen ongelukken, persoonlijk letsel of zaakschade ontstaan. De gebruiker van dit product is persoonlijk verantwoordelijk voor het in acht nemen van de regels voor goed zeemanschap. Global Positioning Systeem: Het global positioning systeem (GPS) wordt onderhouden door de VS-regering, welke verantwoordelijk is voor functioneren, precisie en onderhoud.
1 Introductie 1-1 Overzicht De NAVMAN TRACKER 5380 is een compacte, stevige, zeer geïntegreerde maritieme kaartplotter. Het is handig in gebruik en heeft een kleurenbeeldscherm. Complexe functies kunnen worden uitgevoerd met een paar tikken op de toetsen, zodat navigeren een stuk eenvoudiger wordt. Deze handleiding beschrijft: TRACKER 5380 Kleurenscherm, externe GPS-antenne. TRACKER 5380i Kleurenscherm, interne GPS-antenne.
Wisselen van de insteekkaart Waarschuwing: Wees voorzichtig met insteekkaarten. Bewaar ze in hun beschermhoezen wanneer ze niet in de TRACKER worden gebruikt. Houdt de kaarthouder te allen tijde op zijn plaats in de TRACKER om te voorkomen dat het kaartcompartiment nat wordt van binnen. Gouden contacten hieronder 1 3 2 Kaart Houder Verwijder de kaarthouder uit de TRACKER en neem de kaart uit de houder. Druk een nieuwe kaart in de houder.
2 Normaal Gebruik Toetsenoverzicht Ga terug naar een eerder menu of beeldscherm. Alle gemaakte veranderingen worden genegeeerd. In de landkaartstand wordt de landkaart gecentreerd rond de boots positie. Geeft een menu van de voornaamste beeldschermen weer. Selecteer, om naar een beeldscherm te gaan, deze van het menu (zie paragraaf 2-8). Cursortoetsen, om de cursor te bewegen of voor selectiemarkering. Geeft een menu weer met de opties voor het huidige om het beeldscherm.
2-2 Gebruik van de menu’s Bedien de TRACKER door items van de menu’s te selecteren. Items kunnen submenus, commando’s of data zijn. Selectie van een submenu Een na een menu geeft een submenu weer, bijv. een Landkaart . Druk op of om de highlight naar het submenu te verplaatsen en druk dan op . c) Om een naam of nummer te veranderen: 1 Druk op om een naam of nummer weer te geven: 2 of om een letter of cijfer Druk op die/dat verandert moet worden te selecteren.
2-3 Auto power in- en uitschakelen Handmatig inschakelen Auto-power Druk indien de TRACKER niet voorzien is van auto power-bedrading op om het instrument in te schakelen. Indien nodig kan het beeldscherm worden aangepast zodat het goed leesbaar is (zie paragraaf 2-4). Indien de TRACKER voorzien is van auto power-bedrading (zie paragraaf 15-4), dan: Zal de TRACKER automatisch inschakelen als het contact van de boot ingeschakeld wordt.
Indien de NMEA-output (automatische piloot) is uitgeschakeld (zie paragraaf 14-9) gebruik de TRACKER dan om handmatig naar het bestemmings MOB-waypoint (zie paragrafen 3-1-1 en 3-1-2) te navigeren. Indien de NMEA-output (automatische piloot) is ingeschakeld, dan vraagt de TRACKER of de automatische piloot actief is. Selecteer: Nee: Gebruik de TRACKER om handmatig naar het bestemmings MOB-waypoint (zie paragrafen 3-1-1 en 3-1-2) te navigeren.
2-8 De belangrijkste beeldschermen Om naar een beeldscherm te gaan, druk op , druk op of om het weer te geven beeldschermtype te selecteren, druk op of om het beeldscherm van een lijst te selecteren en druk vervolgens op . De beschikbare beeldschermen zijn afhankelijk van de optionele sensoren en instrumenten die zijn geïnstalleerd (zie paragraaf 1-1). Landkaartmenu en -beeldschermen SmartCraft-menu en -beeldschermen Voor SmartCraft beeldschermfuncties dient een SmartCraft- systeem geïnstalleerd te zijn.
Andere menu’s en beeldschermen Opmerking: Druk op om van een ander beeldscherm terug te keren naar uw laatste landkaartbeeldscherm.
2-8-1 Dubbele beeldschermen De TRACKER kan twee schermen tegelijkertijd weergeven, bijv. landkaart + meter. Een van de beeldschermen, het actieve beeldscherm genaamd, heeft een gele rand en is in gebruik.. Om van actief beeldscherm te wisselen, druk . Bijvoorbeeld: twee keer op Indien Landkaart het actieve beeldscherm is: druk op om de opties voor Landkaart weer te geven; druk twee keer op om het Meterbeeldscherm actief te maken.
2-8-2 Data-titel De landkaart- en snelwegbeeldschermen kunnen data bovenaan het scherm weergeven. 4 De datatitel kan anders zijn voor elk beeldscherm. Om de datatitel voor een beeldscherm te veranderen: 1 Ga naar het beeldscherm, druk op en selecteer Datatitel. 2 Om de datatitel uit of in te schakelen: 3 i Selecteer Data. ii Selecteer of Selecteer Data-instelling. ii Verander een dataveld: a Druk op de cursortoetsen om een veld te markeren.
3 Navigatie: Landkaart Het kaartbeeldscherm geeft de landkaart, de positiekoers van de boot en navigatiedata weer. 3-1 Navigatie-overzicht De TRACKER kan op twee manieren navigeren: rechtstreeks naar een punt of via een route. 3-1-1 Naar een punt navigeren Wanneer de TRACKER naar een punt navigeert geven de landkaart- en snelwegbeeldschermen navigatiedata weer: D A De positie van de boot . C B Het punt van bestemming wordt met een cirkel gemarkeerd. C De boots geplotte koers naar de bestemming.
3-1-2 Naar een waypoint of een punt op de landkaart gaan Een waypoint is een positie die ingesteld kan worden op de TRACKER-kaart, bijv. een visplek of een punt op een route (zie paragraaf 5). 2 Beweeg de cursor naar het punt van bestemming: gebruik de cursortoetsen of de zoekfunctie (zie paragraaf 3-2-5). Naar een waypoint gaan vanuit het landkaartbeeldscherm 3 Druk op cursor. 1 Ga naar het landkaartbeeldscherm.
Navigeren Een waypoint overslaan De TRACKER navigeert achtereenvolgens naar elk waypoint op de route zoals beschreven in paragraaf 3-1-1. Om een waypoint over te slaan, ga naar kaartbeeldscherm, druk op en selecteer Overslaan. De TRACKER begint rechtstreeks naar het volgende waypoint op de route te navigeren.
3-2 Kaartbeeldscherm Om naar het landkaartscherm te gaan, druk op Landkaart. , selecteer Kaart, en selecteer vervolgens Een normaal kaartscherm geeft weer: A B C D J K E F I H G A Data-titel. Om de data uit of in te schakelen of om te veranderen welke data wordt weergegeven, zie paragraaf 2-8-2 B Kompas (zie paragraaf 2-8-3) C Landkaartschaal (zie paragraaf 3-2-3) D Boots positie (zie paragraaf 3-2-1) E Boot traject (zie paragraaf 3-5) F Koers van de boot en CDI-lijnen (zie appendix C, CDI).
Druk midden tussen twee van de cursortoetsen om de cursor diagonaal te bewegen. 3-2-1 Landkaartstanden De landkaart heeft twee standen: Boot in het midden-stand Om naar de Boot in het midden-stand te wisselen op de landkaart, druk op . De boot is in het midden van de landkaart. Wanneer de boot door het water beweegt, scrollt de landkaart automatisch om de boot in het midden van de kaart te houden. De cursor (zie onderstaand) is uitgeschakeld. Cursorstand De toetsen en worden cursortoetsen genoemd.
Om beschikbare informatie over een punt op de landkaart te zien, (bijv. een kaartsymbool): 1 Beweeg de cursor naar dat punt op de landkaart. 2 Druk op 3 Een menu met objecten wordt weergegeven: en selecteer landkaart info. 3-2-5 Plaatsen vinden i Selecteer het weer te geven object. ii Druk op om naar het menu terug te keren. Selecteer andere objecten. iii Druk tot slot op om terug te keren naar het kaartbeeldscherm. 4 Een lijst met plaatsen wordt weergegeven.
3-4 Geprojecteerde koers Indien geprojecteerde koers wordt ingeschakeld, dan zal de TRACKER de geprojecteerde positie weergeven, gebaseerd op de koers over grond (COG), snelheid en een gespecificeerde tijd. Om de Geprojecteerde koers-functie in en uit te schakelen en om de tijd in te stellen, zie paragraaf 14-2. A Geprojecteerde positie B Boots geprojecteerde koers C Boots positie A B C 3-5 Trajecten en traceren Traceren houdt met regelmatige tussenpozen de positie van de boot bij.
4 Navigatie: Snelwegscherm Het snelwegscherm geeft een globaal overzicht van de boots koers naar de bestemming. Druk op om naar het snelwegscherm te gaan, selecteer Ander en vervolgens Snelweg. A B Het snelwegscherm geeft weer: A C Optionele datatitel (zie paragraaf 2-8-3) B Optioneel kompas (zie paragraaf 2-8-4) C Bestemmings-waypoint D Boots geplotte koers tot bestemming D E CDI-lijnen, parallel aan de boots geplotte koers (zie Appendix C, CDI).
I+N (Icoon en Naam): Het waypointicoon en -naam worden weergegeven. Indien er veel waypoints zijn, gebruik deze functie dan om te selecteren welke waypoints op de landkaart worden weergegeven. Opmerking: De andere opties voor Waypoints zijn Verberg allemaal en Geef allemaal weer (zie paragraaf 14-2). 5-1 Waypoints-beeldscherm Om naar het waypoint-beeldscherm te gaan, druk op , selecteer Ander en dan Waypoints.
5-2-2 Een waypoint verplaatsen Een waypoint verplaatsen in het landkaartbeeldscherm 3 1 Beweeg de cursor in het landkaartbeeldscherm naar het te verplaatsen waypoint. Een waypoint verplaatsen in het waypointsbeeldscherm 2 Druk op en selecteer Verplaatsen. Beweeg de cursor naar de nieuwe positie . en druk op Bewerk het waypoint om een waypoint in het waypointsbeeldscherm te verplaatsen, (zie paragraaf 5-2-3) en verander de latitude en longitude.
5-2-6 Alle waypoints wissen 1 Druk in het waypointsbeeldscherm op 2 Selecteer Ja om te bevestigen. en selecteer Wis alles. 5-2-7 De data van een waypoint veranderen Om de waypointdata te veranderen die in een venster worden weergegeven: 1 Selecteer de te veranderen data. Druk op . Druk op . 2 Herhaal indien nodig te bovenstaande stap om andere data te veranderen. 3 Selecteer Bewaren. Gebruik de cursortoetsen om de data te veranderen.
6-1 Routesbeeldscherm Het routesbeeldscherm geeft een lijst van ingevoerde routes weer, elk met een routenaam, begin-waypoint, eind-waypoint, aantal etappes en de totale afstand. Om naar het routesbeeldscherm te gaan, druk op , selecteer Ander, en selecteer dan Routes. Indien er meer routes zijn dan op het scherm of om een pagina passen druk dan op op of neer te scrollen.
7 8 Om een waypoint uit een route te verwijderen: 4 Om een waypoint in een route in te voeren: i i Beweeg de cursor naar het te verwijderen waypoint. ii Druk op en selecteer Verwijderen. Het waypoint is verwijderd van de route, maar het waypoint is niet gewist. Om een eerste waypoint in een nieuwe route in te voegen, selecteer Etappe 1. Selecteer, om een waypoint aan het eind van een route in te voegen, de ongebruikte etappe onderaan de lijst met waypoints.
6-2-3 Een route weergeven op de landkaart 2 Om de geselecteerde route in het midden van het beeldscherm weer te geven: 1 De TRACKER geeft de geselecteerde route weer op de landkaart. of om Druk in het routesscherm op de weer te geven route te markeren. Druk en selecteer Weergeven. op Of druk op in het landkaartscherm, selecteer Zoeken, en selecteer vervolgens Route. Selecteer een route van de lijst. 6-2-4 Een route wissen 1 Druk in het routesscherm op selecteer Wissen.
WAAS bestrijkt de gehele VS en het grootste veel van Canada. EGNOS zal het grootste deel van West Europa bestrijken als het actief wordt. Differentiaalbaken DGPS Differentiaalbakens zijn zenders op de wal die correctiesignalen versturen die kunnen worden ontvangen door een speciale ontvanger aan boord. Differentiaalbakens bevinden zich gewoonlijk in de nabijheid van havens en belangrijke waterwegen en elk baken heeft een beperkt bereik.
8 Meterbeeldscherm Het meterbeeldscherm geeft bootdata, zoals watersnelheid weer op analoge of digitale meters. Om naar het metersscherm te gaan, druk op en selecteer Landkaart en vervolgens Landkaart+meters. Het Metersbeeldscherm veranderen. 1 2 Ga naar het Metersbeeldscherm en druk op . Om het metertype te selecteren: i Druk indien nodig tweemaal op om naar het Metersscherm te wisselen (zie paragraaf 2-8-1).
9 Databeeldscherm Het databeeldscherm heeft grote numerieke data-velden. Druk op om naar het datascherm te gaan, selecteer Ander en vervolgens Data Om te selecteren wat wordt weergegeven: 1 2 Druk op en selecteer Datainstelling. Verander een dataveld: i Druk op de cursortoetsen om het veld te markeren. ii Druk op om een menu van data-items weer te geven. iii selecteer een data-item dat beschikbaar is op het systeem of selecteer Geen om het veld blank te laten.
4 5 Druk een of meerdere keren op , totdat het Instellingsmenu wordt weergegeven en selecteer vervolgens Brandstof. Stel Resterend in op de hoeveelheid brandstof die zich naar uw berekening nu in de tank bevindt. C Brandstof verwijderen Herhaal procedure B, maar trek de verwijderde hoeveelheid brandstof af van de hoeveelheid brandstof die zich oorspronkelijk in te tank bevond om de huidige hoeveelheid brandstof in de tank te berekenen.
10-2 Brandstofbeeldscherm Brandstofbeeldscherm zonder RPM motor Om naar het Brandstofscherm te gaan, druk op , selecteer Ander en selecteer dan Brandstof. Het beeldscherm ziet er anders uit indien RPM voor de motor beschikbaar is (hiervoor dient SmartCraft geïnstalleerd te zijn): Het Brandstofscherm geeft weer: Verbruikt Het totaal verbruikte brandstof sinds dit gereset werd met het Gebruikt opschonencommando. Resterend De resterende hoeveelheid in de tank. Debiet De brandstofconsumptie per uur.
10-3-1 Een brandstofverbruikcurve maken Voor het maken van een brandstofverbruikcurve is het nodig dat de boot in een rechte lijn door het volle bereik van de motors RPM loopt in ongeveer 15 minuten. 6 Kies voor uw eerste curve een kalme dag met weinig wind en weinig stroming; een normale lading en een schone romp. Daarna kunt u brandstofcurves maken voor verschillende boten, weer- en zeecondities.
10-3-2 Brandstofverbruikcurve beheren Meerdere curves registreren voor verschillende condities. Een curve verwijderen 1 Druk een of meerdere keren op totdat het Instellingsmenu wordt weergegeven en selecteer vervolgens Brandstof. 2 Selecteer Brandstofconsumptiecurve. en selecteer Selecteer Naam, druk op de naam van de te verwijderen curve.
11 Getijdenbeeldscherm Het getijdenbeeldscherm is beschikbaar op C-MAP landkaarten. Het getijdenbeeldscherm geeft getijdeninformatie op een getijdenstation voor de geselecteerde datum. Opmerking: Voor het getijdenbeeldscherm is het nodig dat de lokale tijdsaanpassing correct is ingesteld (zie paragraaf 14-11) Om het getijdenbeeldscherm weer te geven voor het getijdenstation dat zich het dichtstbij de boot bevindt, druk op , selecteer Ander, en selecteer dan Getijden.
12 Gebruikerskaartbeeldscherm Een C-MAP™ gebruikerskaart is een optionele insteekkaart die gegevens kan bewaren (zie paragraaf 1-4). Er zijn drie soorten folders: waypoints, routes of een traject. Om naar het gebruikerskaartbeeldscherm te gaan, druk op , selecteer Ander en vervolgens Gebruikerskaart. Opmerking: 1 2 Voordat een gebruikerskaart wordt gebruikt dienen alle andere landkaartkaarten verwijderd te worden en dient de gebruikerskaart ingevoerd te worden.
Vervang: Laad het nieuwe waypoint en vervang het bestaande. Alles overslaan: Laad geen enkel nieuw waypoint die dezelfde naam heeft als een bestaand waypoint. Alles vervangen: Laad alle nieuwe waypoints die dezelfde naam hebben als bestaande waypoint; de nieuwe waypoints vervangen de bestaande waypoints. Een routes-folder: De nieuwe routes zijn toegevoegd aan de bestaande routes in de TRACKER.
14 Instelling van de TRACKER De TRACKER heeft een aantal geavanceerde functies die ingesteld kunnen worden via het instellingsmenu. We raden aan bekend te raken met de bediening van het instrument voordat de standaard instellingen van de gegevens in deze menu’s veranderd wordt. Druk om naar een instellingsoptiemenu te , om gaan een of meerdere keren op het instellingsmenu weer te geven en selecteer een optie. Opmerking: 1 De opties van het Instellingsmenu worden in de volgende paragrafen uitgelegd.
Onmiddellijke schermwijziging Beheert hoe het beeldscherm verandert wanneer op de -toets wordt gedrukt en gebruikt het beeldschermmenu om een nieuw beeldscherm te kiezen (zie paragraaf 2-8). De opties zijn: 42 NAVMAN Het beeldscherm verandert wanneer op wordt gedrukt om een beeldscherm te kiezen. Het beeldscherm verandert steeds wanneer een ander beeldscherm wordt gemarkeerd in het beeldschermmenu.
Instellingsoptiesmenus Standaard fabrieksinstellingen worden weergegeven. De beschikbare instellingsgegevens zijn afhankelijk van de optionele sensoren en geïnstalleerde instrumenten.
Fabriekinstelling reset M.b.v. deze functie worden alle TRACKER-instellingen, (behalve de taal, waypoints en routes) gereset naar de standaard fabrieksinstelling, weergegeven in de instellingsmenu’s. SmartCraft Er is geen SmartCraft gateway geïnstalleerd. SmartCraft-functies uitschakelen. Normaal gebruik van SmartCraft Zie paragraaf 15-7.
Gebruik Kaartdatum om te selecteren dat de TRACKER kaartdatum overeenkomt met de datum van de papieren landkaart. Dan zullen de lengte- en breedtegraadcoördinaten van de op de TRACKER weergegeven objecten veranderen, zodat ze overeen komen met de corresponderende coördinaten op de papieren landkaart. Instelling van de kaartdatum 1 In het Kaartinstellingsmenu, selecteer Kaartdatum. 2 Selecteer de kaartdatum voor de papieren landkaart die u gebruikt.
Algemeen submenu Plotterstand Normaal: alleen schalen die beschikbaar zijn op de landkaartkaart kunnen worden weergegeven. Indien gedrukt wordt op of om een landkaartschaal te selecteren die niet beschikbaar is, dan zal het landkaartscherm wel veranderen naar deze schaal maar alleen de positie en het traject van de boot weergeven (indien ingeschakeld). De rest van het beeldscherm is wit met zwarte kruisarcering en er wordt geen landkaartinformatie weergegeven.
Nav-hulp Geeft signalen weer (mist, radar, radio stations en boeien. Int en US selecteren het icoonformaat; Simpl tekent eenvoudiger iconen. Aandachtsgebieden Geeft de grenzen van aandachtsgebieden en informatie-iconen weer ; aandachtsgebieden zijn belangrijke gebieden, zoals ankerplaatsen en ondiepten. Landkaartkenmerken Geeft landkenmerken weer, zoals regio’s, rivieren, wegen, spoorwegen en luchthavens.
Stel de snelheids- en koersfilters in op de laagste waarden die nog een stabiele aflezing geven. Het bereik van elk filter is van 1 tot 60 seconden of Uit (0). 14-4 Instelling > Brandstof Voor de brandstofinstelling dienen optionele benzine- of Smartcraft-sensoren geïnstalleerd te zijn. Stel eerst Aantal motoren in om de brandstoffuncties in te schakelen.
3. Laat de motor op kruissnelheid lopen totdat ten minste 15 liter (4 gallons) benzine is verbruikt per motor. 4. Controleer de eigenlijke hoeveelheid verbruikte benzine per motor door de draagbare tanks tot het oorspronkelijk niveau te vullen en de meter van de brandstofpomp af te lezen en de waarde te noteren. 5. Selecteer Brandstof. Gebruik de cursortoetsen om de verbruikswaarde van beide motoren zo te veranderen dat ze overeenkomen met de waarde op de meter van de benzinepomp. 6. Druk op klopt.
Weergave Gebruikt geheugen Uit: Er wordt geen traject weergegeven op de landkaart. Het percentage van het geheugen dat wordt gebruikt voor registratie van dit traject. 1 tot 5 (selecteer een trajectnummer): Het geselecteerde traject wordt weergegeven op de landkaart. Tip: Gebruik het gebruikerskaartbeeldsch erm om te controleren hoeveel punten op elk traject worden geregistreerd (zie paragraaf 14). Plotinterval Traject verzenden De opties zijn Afstand of Tijd.
14-7 Instelling > Alarmen Druk een of meerdere keren op , totdat het Instellings-menu wordt weergegeven en selecteer dan Alarmen: Alle alarmen, behalve Verlies van GPS-positie kunnen in- of uitgeschakeld worden. Symbool 51 Voor de XTE- en verlies van DGPSpositie-alarmen, selecteer om het alarm in te schakelen of om het alarm uit te schakelen. Voor de andere alarmen dient een alarmreactiewaarde te worden ingevoerd om het alarm in te schakelen.
14-8 Instelling > Eenheden Druk een of meerdere keren op , totdat het Instellings- menu wordt weergegeven en selecteer dan Eenheden: Diepte vt (voet), m (meters) of va (vadems) Brandstof Liters, USGal (VS gallons) of ImpGal (Imperische gallons) Kompas °T (ware noorden) of °M (Magnetische noorden) Temperatuur °F (Fahrenheit) of °C (Celsius) Wind (optioneel) Hiervoor is een windinstrument nodig: Waar of Schb (Schijnbaar) De standaard eenheden worden bovenstaand weergegeven.
NavBus Groep Gebruik deze optie indien NAVMANinstrumenten op elkaar zijn aangesloten d.m.v. NavBus, om een groep instrumenten te specificeren voor achtergrondlicht, indien gewenst. Indien de instelling voor de achtergrondverlichting dan aangepast wordt voor een instrument in de groep, dan worden de andere instrumenten ook automatisch verandert. Als alternatief, selecteer 0. Zie paragraaf 15-8.
Koers: De gesimuleerde peiling die de boot dient te volgen. Simulatie Schakel simulatiestand uit Schakel simulatiestand aan Waarschuwing: De simulatiestand dient nooit aan te staan wanneer de TRACKER navigeert op het water. Opmerking: Ga om het beginpunt te selecteren naar het kaartbeeldscherm voordat de simulatie begint. Vervolgens: • Druk om de simulatie te starten vanuit de boot positie, op , om naar de ‘boot in het midden’-stand te wisselen.
15-2 Installatie: Opties en accessoires • C-MAP™ NT-MAX, NT+ of NT-landkaartkaarten. • C-MAP™ gebruikerskaarten (3 V) voor het opslaan van data. (De oude 5Volt-kaarten worden niet ondersteund.) • NAVMAN draagtas. • NAVMAN NavBus aansluitdozen vereenvoudigen bedrading, in het bijzonder wanneer meerdere instrumenten worden aangesloten. Voor meer informatie, zie de NavBus Installatiehandleiding.
Optionele sensors en instrumenten Externe alarmen: Lichten of piepers aan boord om alarmen te doen klinken (zie paragraaf 15-4). GPS of DGPS-antenne: voor GPS-navigatie, zie paragraaf 15-5. Brandstofsensors: Voor brandstoffuncties. De TRACKER kan deze optionele brandstofdebietsensors gebruiken, geplaatst op een of twee motoren.
15-3 Installatie: Het beeldscherm Kies een positie waar het beeldscherm: Ten minste (100 mm) verwijderd is van het kompas, ten minste 300 mm van een radiozender en ten minste 1,2 m van een antenne. • Voor de TRACKER 5380i met de interne GPS-antenne: Dient het beeldscherm goed zicht op de lucht en de horizon te hebben. Dient het zicht niet geblokkeerd te zijn door grote onderdelen van de bovenbouw. Eenvoudig te lezen en gebruiken is.
15-4 Installatie: Stroom-/Datakabel De stroom-/datakabel heeft een zwarte sluitmoer en aangesloten kabels. 1 Sluit de TRACKER aan op auto power, zodat deze ingeschakeld wordt met de contactschakelaar van de boot, of om de motoruren te registreren of als de TRACKER de totaal verbruikte benzine bijhoudt (als bijv. Navman benzinesensoren zijn geïnstalleerd of indien SmartCraft is geïnstalleerd zonder niveausensoren in de brandstoftank). Gebruik anders gewone stroom (zie voor meer informatie paragraaf 2-2).
15-5 Installatie: GPS-antenne Een antenne selecteren Een antenne installeren Installeer een van de volgende GPS-antennes: • Gebruik normaalgesproken de interne GPSantenne (TRACKER5380i) of de bijgeleverde GPS-antenne (TRACKER 5380). • Een optioneel differentiaal baken DGPS-antenne voor betere precisie binnen het bereik van differentiaal bakens op de wal in gebieden waar WAAS of EGNOS niet beschikbaar zijn.
15-7 Installatie: SmartCraft Indien de boot een of twee Mercury SmartCraft benzinemotoren heeft, sluit de TRACKER dan op de SmartCraft motoren aan met een optionele SmartCraft Gateway. Het beeldscherm kan motordata en -trim weergeven en sleeplijnsnelheid beheren. Voer, gedurende instelling, de SmartCraft instellingsdata in. Zie voor informatie over installatie, instelling en gebruik van SmartCraft, de SmartCraft Gateway Installatie- en Bedieningshandleiding.
Gegevens ontvangen van een optionele GPS of GPS/DGPS-bron. Data versturen naar optionele NAVMANinstrumenten, bijv. naar een repeater. Zwart Stroom-/datakabel Gedurende de instelling van NavBusinstrumenten, zet NavBus op en wijs het instrument toe aan een NavBus groep nummer (zie paragraaf 14-9) Oranje Blauw NavBus-bedrading naar andere Navbus-instrumenten 15-9 Installatie: Andere NMEA-instrumenten NMEA is een industriestandaard voor het op elkaar aansluiten van instrumenten.
6 Controleer op het satellietenscherm dat GPS-satellieten worden opgepikt. Wacht totdat de GPS-ontvanger is opgestart en het fix-type is verandert van ‘Verwerving’ tot ‘GPS-positie’. Dit zou minder dan twee minuten moeten duren (zie paragraaf 7). 7 Maak een testvaart om te controleren dat de navigatie-instrumenten naar behoren werken, met name wanneer een radiozender of een radar worden gebruikt.
126,0 mm (5.0”) 30,5 mm 34,3 mm (1,2”) (1,37”) PP PP PP PP 143,6 mm (5,76”) 126,0 mm (5.0”) PP 88,5 mm (3.
Appendix B - Problemen oplossen De handleiding voor het oplossen van problemen gaat ervan uit dat de gebruiker de relevante paragrafen in deze handleiding gelezen en begrepen heeft. te controleren zijn specifieke methodes en testinstrumenten nodig. Gebruikers die hun TRACKER zelf onderhouden maken de garantie ongeldig. Het is vaak mogelijk om moeilijkheden op te lossen zonder dat het apparaat voor reparatie naar de fabriek wordt gezonden.
B-2 GPS-navigatieproblemen 2-1 Geen GPS-positie of de eerste fix duurt lang na het opstarten: 2-6 Automatische piloot reageert niet op TRACKER; geen NMEA-output: a Kan soms gebeuren als de antenne geen duidelijk zicht op de lucht heeft. Satellietposities veranderen voortdurend. a b Antennekabel is niet op het beeldscherm aangesloten. NMEA-output is uitgeschakeld of de gewenste NMEA-zinnen zijn niet ingeschakeld. Controleer NMEAinstellingen (zie paragraaf 14-9).
B-3 Problemen met de brandstofverbruikcurves Opmerking: voor het meten van brandstofverbruik door de TRACKER dient de optionele brandstofdebietkit geïnstalleerd te zijn. 3-3 Een twinmotorinstallatie geeft maar een debiettempo weer: a Controleer dat het aantal motoren is ingesteld op 2 (zie paragraaf 14-4). 3-1 Brandstofverbruik of resterende brandstof lijkt onjuist: 3-4 Grillige brandstofdebietwaarden: a TRACKER is niet op auto power aangesloten (zie paragraaf 15-4).
Appendix C - Woordenlijst en navigatiedata Woordenlijst Aandachtsgebied - Een belangrijk gebied op de landkaart, zoals een beperkte ankerplaats of een ondiep gebied (zie paragraaf 14-2). Dieptelijn - Een dieptecontourlijn op de landkaart. Landkaartkaart - Een insteekkaart waarop data voor een bepaald gebied staat (zie paragraaf 1-3). C-MAP™ landkaartkaart - Zie landkaartkaart C-MAP™ gebruikerskaart - Zie gebruikerskaart. Cursor - Een -symbool op het beeldscherm (zie paragraaf 3-2).
Navigatiedata De boot vaart van de start naar de bestemming en heeft zich van het begin tot de bestemming van de geplotte koers begeven. BRG Peiling tot bestemming: Peiling tot de bestemming van de boot. BRG Peiling tot cursor: Peiling tot cursor van boot (cursorstand, zie paragraaf 3-2) CDI Koersafwijkingsindicator: Wanneer de boot naar een punt navigeert, dan geven de landkaart en snelwegschermen een parallelle lijn aan beide kanten van de geplotte koers.
Lon 174° 44.535’E Lat 36° 48.