Operation Manual
29
DEPTH 2100 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
Instrumenteninstelling
Kiel/Oppervlakte Instelling
Een waarde kan automatisch worden opgeteld of
afgetrokken van de dieptemeting om de locatie van
de transducer te compenseren. Dit zorgt ervoor dat
het instrument de diepte nauwkeuriger kan
weergeven vanaf de onderkant van de kiel of vanaf
het wateroppervlak.
Om de kiel/oppervlakte waarde in te stellen:
1. Schakel het instrument in terwijl u de toets
ingedrukt houdt.
OFF
ON
^
V
Houdt ingedrukt tijdens het inschakelen
2. Als het instrument aan is, laat dan de
toets
los. Het display geeft aan of de huidige
instelling een kiel of oppervlakte instelling is.
diepte onder de kiel
diepte onder de wateroppervlakte
3. Na 5 seconden zal de display de huidige
instelling weergeven.
Let op: Een negatieve waarde wordt gebruikt om
de kielinstelling aan te geven en een positieve
waarde om de oppervlakte instelling aan te geven.
4. Gebruik de
en de toets om de waarde te
veranderen. Wanneer een toets langer dan
een seconde ingedrukt wordt gehouden
verandert de waarde sneller.
5. De waarde kan worden geprogrammeerd in
stappen van 0.1 van -9.9 tot 9.9 voet ( of
gelijkwaardig in meters of vadem). Wanneer
een negatieve waarde is ingesteld, zal er een -
teken links in het scherm verschijnen.
6. Om diepte onder de kiel weer te geven, moet
u de verticale afstand tussen de onderkant van
de kiel en de transducer als een
negatieve
waarde instellen.
7. Om de diepte onder het oppervlak weer te
geven, moet u de verticale afstand tussen het
wateroppervlak en de transducer als een
positieve waarde instellen.
8. Om deze modus te verlaten houdt u de
en
de toets tegelijk gedurende een seconde
ingedrukt. Of als u 5 seconden lang geen toets
indrukt, verschijnt de normale diepteweergave
weer.
OFFON
^
V
Houdt ingedrukt om te verlaten
De display zal nu de huidige waterdiepte
aangeven.
Transducersetting
Een tranducersetting maakt het mogelijk om de
Depth 2100 te gebruiken met verschillende
transducertypes. De standaardinstelling (=0.0) wordt
gebruikt voor de meeste transducers.
Sommige tranducers laten een "ping" geluid horen
als het sonarsignaal wordt verzonden. Dit kan worden
geïnterpreteerd als een echo van een ondiepte. De
instelling wordt gebruikt om het niveau te vergroten,
waar echo's in ondieptes aan moeten voldoen
alvorens ze het op het display worden getoond.
Als de Depth 2100 terugkerende valse waarden
aangeeft van 1.5 tot 3 voet, terwijl u zich in diep water
bevindt, dan moet de tranducersetting worden
vergroot. Verhoog de waarde met 0.5 per keer en
test opnieuw. Het bereik van waarden is van -0.9 tot
+2.5. Als de waarde te hoog gesteld wordt, dan kan
de aflezing ontregelt raken in ondiep water.
Wijzigen van de transducersetting:
1. Schakel het instrument in terwijl u de
(ON)
toets ingedrukt houdt. Het display zal HOF of
SOF aangeven, gedurende 7 seconden. Blijf
de toets vasthouden.
2. Het display toont tdr.
tdr
3. Laat de toets los.
4. Na 2 seconden zal het display de waarde van
de Transducersetting 0.0 laten zien.
5. Gebruik de
en de toets om de waarde te
veranderen.
6. Om deze modus te verlaten, houdt u de
toetsen
en tegelijk ingedrukt.