NL GEBRUIKSAANWIJZING 9222-2782-15 SY-A306 ME-0306
VOORDAT U BEGINT Gefeliciteerd met uw aanschaf van deze Minolta digitale camera. Neem uw tijd deze gebruiksaanwijzing goed door te lezen; dan bent u er zeker van dat u alle mogelijkheden van uw camera maximaal zult benutten. Controleer de paklijst voordat u dit product gaat gebruiken. Ontbreekt er iets, neem dan contact op met uw handelaar.
CORRECT EN VEILIG GEBRUIK NP-400 LITHIUM-ION BATTERIJ Deze camera werkt met een krachtige lithium-ion batterij. Verkeerd gebruik van de lithium-ion batterij kan leiden tot schade als letsel door brand, elektrische schokken of vrijkomende chemicaliën. Neem onderstaande waarschuwingen ter harte voordat u de batterij gebruikt. GEVAAR • Veroorzaak geen kortsluiting, neem de batterij niet uit elkaar en beschadig of modificeer hem niet. • Stel de batterij niet bloot aan brand of hoge temperaturen boven 60°C.
ALGEMENE GEBRUIKSWAARSCHUWINGEN Neem onderstaande waarschuwingen aangaande het gebruik van digitale camera’s en accessoires goed door. WAARSCHUWING • Gebruik alleen het in deze gebruiksaanwijzing opgegeven batterijtype. • Gebruik uitsluitend de opgegeven lader of netvoedingsadapter binnen het voltagebereik dat op het apparaat staat. Gebruik van een verkeerde adapter of een verkeerd voltage kan leiden tot schade of letsel als gevolg van brand of elektrische schokken.
• Gebruik deze producten niet in de nabijheid van ontvlambare gassen of vloeistoffen als benzine, wasbenzine of thinner. Gebruik nooit ontvlambare producten als benzine, wasbenzine of thinner om deze producten schoon te maken. Het gebruik van ontvlambare schoonmaakmiddelen en oplosmiddelen kan tot een explosie of brand leiden. • Trek nooit aan het snoer wanneer u de netvoedingsadapter of lader van het stopcontact wilt loskoppelen. Trek altijd aan de stekker.
LET OP • Gebruik of bewaar deze producten niet in een warme of vochtige omgeving, zoals het dashboardkastje of de bagageruimte van een auto. Het kan schade aan de camera, de lader en de batterij veroorzaken, en kan leiden tot brandwonden of ander letsel door hitte, brand, explosie of lekkage van batterijvloeistof. • De temperatuur van camera, lader en batterij stijgt na langer gebruik. Pas op voor aanraking van heet geworden onderdelen.
INHOUD Benaming van de onderdelen ..............................................................................................................14 Camerahuis .............................................................................................................................14 Datascherm .............................................................................................................................17 Monitorweergave - opnamestand .........................................................
Opnamestand - geavanceerde technieken ..........................................................................................45 Informatietoets - aanpassingen ...............................................................................................45 Schakelaar scherpstelmethode ...............................................................................................46 Digitale zoom ...............................................................................................................
Opnamemenu ....................................................................................................................................80 Navigeren door het opnamemenu ...........................................................................................80 Beeldgrootte en beeldkwaliteit.................................................................................................82 Over RAW beeldkwaliteit ........................................................................................
Weergavestand - geavanceerde technieken ......................................................................................115 Voice memo’s afspelen..........................................................................................................115 Navigeren door het weergavemenu.......................................................................................116 Beeldselectiescherm .............................................................................................................
Overspeelstand ..................................................................................................................................146 Systeemeisen ........................................................................................................................146 Camera op de computer aansluiten ......................................................................................147 Verbinding met Windows 98/98 second edition............................................................
Op het product kunt u de volgende merktekens tegenkomen: Dit teken op uw camera geeft aan dat het voldoet aan de eisen van de EU (Europese Unie) op het gebied van apparatuur die storing kan veroorzaken. CE staat voor Conformité Européenne (Europese Conformiteit). This device complies with Part 15 of the FCC Rules.
BENAMING VAN DE ONDERDELEN CAMERAHUIS * Deze camera is een geavanceerd optisch instrument. Denk er goed aan de gemarkeerde onderdelen schoon te houden. Lees ook de informatie over opslag en onderhoud achterin deze gebruiksaanwijzing (blz. 162). Datascherm (blz. 17) Ingebouwde flitser (blz. 36) Microfoon Riemoogje (blz. 20) Aanduiding brandpuntsafstand USB-aansluiting/AV-uitgang (blz. 128, 147) Zoomring Voorste instelwiel Ontspanknop Deurtje kaartsleuf (blz. 26) Objectief* Scherpstelring (blz.
Handinstelling Sluitertijdvoorkeuze Diafragmavoorkeuze Programma-automatiek Automatische stand Geheugen oproepen (blz. 73) Portretprogramma (blz. 58) Sport/actie-programma (blz. 58) Zonsondergang-programma (blz. 58) Nachtportret-programma (blz. 58) Belichtings-keuzeknop (blz. 56) (blz. 55) (blz. 54) (blz. 51) (blz. 52) Informatietoets (blz. 45) Vergrotingstoets Achterste instelwiel Toets belichtingsvergrendeling (blz. 50) Hoofdschakelaar Toets belichtingscorrectie (blz.
Functietoets Meetmethoden (blz. 69) Pers. functies (blz. 136) Geheugeninstelling (blz. 72) Transportstanden (blz. 61) Witbalans (blz. 70) Cameragevoeligheid (blz. 74) Functiewiel (blz. 60) Accessoireschoen Luidspreker Dioptrie-instelwiel (blz. 29) Flitsaansluiting (blz. 76) Regeleenheid Digitale Effecten (blz. 77) Schakelaar scherpstelstand (blz. 46) Toets eigen witbalansinstelling(blz. 71) Macro-ontgrendeling (blz. 49) Batterijruimte (blz. 23) Vergrendeling batterijruimte (blz.
DATASCHERM Het datascherm bovenop de camera geeft de status van de camera weer. Ter informatie zijn hier alle symbolen weergegeven. De aanduidingen voor enkelbeeld en continu transport verschijnen in dezelfde sector van het datascherm. Digitale effecten (blz. 77) Belichtingscorrectie (blz. 59) Flitscorrectie (blz. 59) Enkelbeeld transport (blz. 33) Continu transport (blz. 64) Bracketing (blz. 62) Zelfontspanneer (blz. 68) Beeldkwaliteit (blz. 82) Beeldgrootte (blz. 82) Cameragevoeligheid (blz.
MONITORWEERGAVE - OPNAMESTAND 1. 2. 3. 4. 5. 6. Microfoonaanduiding Flitsstand (blz. 61) Flitssignaal (blz. 36) Gebruiksstand Flitscorrectie (blz. 77) Filteraanduiding (blz. 77) 7. Correctie kleurverzadiging (blz. 77) 8. Verscherping (blz. 97) 9. Contrastcorrectie (blz. 77) A. B. C. D. 18 BENAMING VAN DE ONDERDELEN 10.Cameragevoeligheid (ISO) (blz. 74) 11. Witbalans (blz. 70) 12. Lichtmeetmethode (blz. 69) 13. Belichtingsmethode (blz. 50) 14. Trillingsonderdrukking (blz. 37) 15. Sluitertijd 16.
MONITORWEERGAVE - QUICK VIEW & WEERGAVE 1. Gebruiksstand 2. Opnametijdstip 3. Opnamedatum 4. Voice-memo (blz. 115) 5. Vergrendeling (blz. 121) 6. Printaanduiding (blz. 126) 7. Opnamenummer/totaal aantal opnamen 8. Scroll-pijlen (blz. 43) 9. Batterijconditie (blz. 24) 10. Beeldkwaliteit (blz. 82) 11. Beeldgrootte (blz. 82) 12. Vergroting (blz. 43) 13. Mapnummer - nummer beeldbestand 14. Mapnaam (blz. 137) 15. Gevoeligheidsinstelling (blz. 74) 16. Witbalansinstelling (blz. 70) Histogram 17.
SNEL AAN DE SLAG Dit hoofdstuk behandelt het voorbereiden van de camera. Ook het verwisselen van baterijen en geheugenkaarten worden hier behandeld, alsmede het gebruik van externe voedingsbronnen. CAMERARIEM BEVESTIGEN Bevestig de camerariem aan de camera als afgebeeld. Het uiteinde van de riem dient ook door de gesp te worden gehaald (2). Doe de riem altijd om, om te voorkomen dat de camera op de grond valt.
ZONNEKAP PLAATSEN 1 De zonnekap verhindert licht dat van buiten beeld komt de voorste lens te bereiken, zodat overstraling wordt voorkomen. Bij sterke lichtbronnen is gebruik van de zonnekap sterk aan te bevelen. Gebruik de zonnekap niet in combinatie met de ingebouwde flitser, anders ontstaat er een schaduw onderin beeld. Om de zonnekap te bevestigen plaatst u de rechthoekige uitholling op de rand van de zonnekap tegenover de index voor de brandpuntsafstand op de bovenzijde van het objectief (1).
OPLADEN VAN DE BATTERIJ Voordat u de camera kunt gebruiken dient u de lithium-ion batterij op te laden. Lees voordat u de batterij oplaadt de waarschuwingen op blz. 4 van deze gebruiksaanwijzing. Laad de batterij uitsluitend met de bijgeleverde batterijlader. Het is aan te bevelen de batterij voorafgaand aan elke opnamesessie op te laden. Kijk op blz. 164 voor informatie over opslag en verzorging van de batterij. Steek de netkabel achterin de lader (1).
PLAATSEN EN VERWISSELEN VAN DE BATTERIJ Deze digitale camera maakt gebruik van een NP-400 lithium-ion batterij. Lees voordat u de batterij gaat gebruiken de waarschuwingen op blz. 4 van deze gebruiksaanwijzing. Bij het verwisselen van de batterij dient de camera uit te staan Open de baterijruimte door de vergrendeling in de de open-stand te zetten. Plaats de batterij met de contacten naar de camera toe. Plaats de batterij zo dat hij voorbij de batterijgrendel in de baterijruimte schuift.
AANDUIDING BATTERIJCONDITIE Deze camera is uitgerust met een automatische aanduiding voor de batterijconditie. Wanneer de camera aan staat verschijnt de batterij-indicatie op het datascherm, de elektronische zoeker en de LCDmonitor. Het monitor-symbool verandert van wit in rood wanneer de batterij bijna leeg is. Verschijnt er niets, dan is de batterij leeg of verkeerd geïnstalleerd. Batterij vol - De batterij is vers/geheel geladen.
EXTERNE VOEDING (APART GELEVERD) De netstroomadapter stelt u in staat de camera via het lichtnet van stroom te voorzien. Bij intensief of langdurig gebruik spaart u daarmee de batterijen. Wanneer de camera op de computer wordt aangesloten is gebruik ook aan te bevelen. Netstroomadapter AC-1L is bestemd voor gebruik in NoordAmerika, Japan en Taiwan, model AC-11 is voor de overige gebieden.
GEHEUGENKAARTEN PLAATSEN EN VERWISSELEN Zet wanneer u van geheugenkaart wisselt altijd de camera uit en controleeer ook of het toegangslampje niet brandt. Anders kan de kaart schade oplopen en kan er beeldinformatie verloren gaan. Om de camera te kunnen gebruiken moet er een geheugenkaart in zitten. Zit er geen kaart in de camera, dan verschijnt de no-card waarschuwing in de elektronische zoeker en op de LCD-monitor.
1 2 3 4 Open om een kaart te verwijderen het deurtje van de kaartsleuf (1) en maak de uitwerphendel vrij om hem in te kunnen drukken (2). Druk op de uitwerphendel (3) om de kaart naar buiten te voeren (3). Nu kunt u de kaart uitnemen. Denk eraan dat de kaart door het gebruik heet kan zijn. De uitwerphendel moet binnen de camerabody blijven. Steekt hij uit, duw hem terug in de camera. Plaats een nieuwe geheugenkaart en sluit het deurtje van de kaartsleuf (4).
INSCHAKELEN VAN DE CAMERA Druk de hoofdschakelaar in om de camera in te schakelen. Het toegangslampje licht kort op en er klinkt een audiosignaal om aan te geven dat de camera is geactiveerd. Het audiosignaal kan worden uitgeschakeld via het setup-menu (blz. 141). Schakelt de camera zich onmiddellijk na inschakelen weer uit, dan is de batterij zo goed als leeg. Informatie over het opladen van de batterij vindt u Toegangs- op blz.
STAND VAN ZOEKER EN MONITOR AANPASSEN U kunt de elektronische zoeker tussen 0 en 90 graden kantelen. Pak de zoeker simpelweg tussen duim en wijsvinger en zet hem in de gewenste stand. De LCD-monitor kan wortden gekanteld tussen –20° en +90°. Pak de bovenkant van de monitor en klap hem omlaag. Vervolgens kan de onderzijde van de monitor in de gewenste stand worden opgeklapt. Berg de camera altijd op met de zoeker en monitor in neer/ingeklapte positie.
DATUM EN TIJD INSTELLEN Nadat u de geheugenkaart en de baterijen voor het eerst hebt geplaatst dient u de klok en de klander van de camera in te stellen. Wordt een beeldbestand opgeslagen, dan worden datum en tijd van opname samen met het beeld opgeslagen. Afhankelijk van de regio kan het ook noodzakelijk zijn de menutaal te selecteren. Kijk daarvoor onder Camera-info op de volgende bladzijde. 1 Zet de camera aan. Houd de functietoets ingedrukt (1) en druk op de menutoets (2) om het setup-menu te openen.
Gebruik de rechts-toets van de stuureenheid om de Advanced 2 tab van het menu te selecteren. Custom set Color mode File # memory Off Folder Name Std. form Select folder 100MLT16 New folder – Date/Time set – Gebruik de neertoets van de stuureenheid om de datum/tijd-optie te selecteren. Druk op de rechts-toets. “Enter” verschijnt aan de rechterzijde van het menu. Druk op de centrale toets om scherm voor datum/tijd-instelling te laten verschijnen.
BASISHANDELINGEN OPNAME DE AUTOMATISCHE OPNAMESTAND ACTIVEREN Zet de belichtings-keuzeknop in de programmastand (P) (1). Controleer of de hoofdschakelaar in de opnamestand staat (2). 2 1 Alle camerafuncties werken nu automatisch. Autofocus, automatische belichting en de beeldverwerkingssystemen werken samen om u het fotograferen zo makkelijk mogelijk te maken.
OPNAMEN MAKEN 1 Zet de keuzeknop in de opnamestand (1). Draai aan de zoomring om de juiste uitsnede in te stellen (2). Het gevolg van een zoomverstelling is meteen zichtbaar in de zoeker (EVF) en de LCD-monitor. Richt het scherpstelveld op het onderwerp. Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de scherpstelvergrendeling (blz. 34). Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik bevindt: 0,5 m tot oneindig. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan 0,5 m de macro-instelling (blz.49).
SCHERPSTELVERGRENDELING De scherpstelvergrendeling wordt gebruikt wanneer het onderwerp zich buiten het beeldmidden en buiten het scherpstelveld bevindt. U kunt de scherpstelvergrendeling ook gebruiken voor speciale scherpstelsituaties, waarin de autofocus zijn werk niet goed kan doen. Richt het scherpstelveld op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in en houd hem in die stand. • De scherpstelsignalen zullen aangeven dat de scherpstelling vergrendeld is.
SCHERPSTELSIGNALEN Deze digitale camera is uitgerust met een snel en precies autofocus-systeem. De scherpstelsignalen in de rechter benedenhoek van de zoeker/monitor geven de scherpstelstatus aan. Kijk voor meer informatie over scherpstelmethoden op blz. 46. Witte scherpstelaanduiding - scherpstelling in orde. Rode scherpstelaanduiding - scherpstelling niet mogelijk. Onderwerp is te dichtbij of een van onderstaande situaties doet zich voor. Fotograferen blijft mogelijk.
GEBRUIK VAN DE INGEBOUWDE FLITSER Bij weinig licht of binnenshuis kunt u flitslicht gebruiken om het onderwerp te verlichten; daarmee voorkomt u ook trillingsonscherpte als gevolg van een te lange sluitertijd. U kunt de flitser ook voor invulflits gebruiken om te donkere beeldpartijen op te helderen. Verwijder altijd de zonnekap wanneer u de ingebouwde flitser gebruikt; anders geeft de zonnekap schaduw onderin het beeld. Om de flitser te activeren klapt u hem aan de twee tabjes aan weerszijden omhoog.
TRILLINGSONDERDRUKKING Het systeem van trillingsonderdukking vermindert het effect van cameratrilling, waarbij in beeld bewegingsonscherpte ontstaat als gevolg van trillingen in de handen. In de telestand zijn de gevolgen van cameratrilling duidelijker zichtbaar dan in de groothoekstand. De trillingsonderdrukking wordt geactiveerd wanneer de sluitertijd onder een bepaalde waarde komt, die afhankelijk is van de zoomstand van het objectief.
FILMOPNAMEN Filmbestanden worden opgenomen met circa 522 KB per seconde. Een 16 MB Compactflash kaart kan ongeveer 19 seconden digitale video met geluid opnemen. De werkelijke tijd is afhankelijk van het onderwerp en de hoeveelheid vrije ruimte op de geheugenkaart. Meer informatie over films opnemen op blz. 112. 1 Zet de camera in de filmstand (1). Voordat u opneemt geven de opnametellers op data-scherm en monitor de maximum opnametijd voor de te maken filmclip aan.
SCHAKELAAR WEERGAVESTAND Met de schakelaar voor de weergavestand, op de achterzijde van de camera, regelt u welke monitor actief is. De driestandenschakelaar geeft u de keuze tussen automatisch weergavekeuze of weergave via óf de zoeker óf de LCDmonitor. / Automatische weergave - de camera kiest voor weergave van het live-beeld automatisch tussen de zoeker en de LCD-monitor. De oogsensor van de zoeker neemt waar of de zoeker wordt gebruikt en bepaalt zo de weergavemethode.
BASISHANDELINGEN WEERGAVE U kunt beelden bekijken in de Quick View (snelweergave) of de weergave-stand. Hier worden de basisfuncties van beide standen besproken. De weergavestand heeft extra menu-functies, zie blz. 116. Zet de keuzeknop in de weergavestand om beelden terug te zien. / Wilt u beelden bekijken terwijl de opnamestand of de filmstand actief is, druk dan op de Quick View/Wissen-knop. ENKELVOUDIGE WEERGAVE EN HISTOGRAMWEERGAVE Beeldgrootte (blz. 82) Beeldkwaliteit (blz.
BEELDEN EN HISTOGRAM BEKIJKEN Werkt u met Quick View of de weergavestand, gebruik dan de links/rechts-toetsen van de stuureenheid om door de beelden op de geheugenkaart te scrollen. Wilt u het histogram van een foto bekijken, druk dan op de up-toets. Druk de neertoets om terug te gaan naar enkelvoudige weergave. Wilt u vanuit Quick View terug naar de opnamestand, druk dan op de menu-toets. ENKELE BEELDEN WISSEN U kunt het vertoonde beeld wissen. Een eenmaal gewist beeld kan niet worden teruggeroepen.
QUICK VIEW EN WEERGAVE VERANDEREN Met de informatietoets in het midden van de weergaveschakelaar regelt u welke informatie wordt vertoond. Elke keer dat er op de knop wordt gedrukt treedt een volgende stand in werking, in de volgorde: volledige weergave, alleen beeld, index-weergave. Alleen beeld Volledige weergave Indexweergave Bij index-weergave verplaatst u het gele selectiekader met de vierwegtoetsen van de stuureenheid naar het volgende beeldje.
VERGROTE WEERGAVE Bij enkelbeeldweergave kunt u een stilstaand beeld vergroten om het in detail te bestuderen, vanaf 1.2 X. De maximale vergroting is afhankelijk van de beeldgrootte: 8 X voor 2560 X 1920, 6,4 X voor 2080 X 1560, 5 X voor 1600 X 1200, 2 X voor 640 X 480, en 4 X voor 1280 X 960 digitale-zoomopnamen. RAW en TIFF beelden kunnen niet worden vergroot. Druk wanneer het te beoordelen beeld wordt weergegeven op de vergrotingstoets (1).
FILMS AFSPELEN Films kunnen met de camera worden afgespeeld. Filmbestanden zijn gemarkeerd met een aanduiding onderaan het scherm. Play Druk op de centrale toets van de stuureenheid om het bestand af te spelen. Druk op de stuureenheid om de filmweergave te pauzeren; opnieuw indrukken hervat het afspelen. Gebruik de links/rechtstoetsen van de stuureenheid om de film snel vooruit of terug te spoelen. Pause Rwd Fwd Vol Gebruik de op/neertoetsen van de stuureenheid om het geluidsvolume te regelen.
OPNAMESTAND GEAVANCEERDE TECHNIEKEN Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde informatie over de opnamefuncties en werking van de camera. Lees alles eerst door voor een inventarisatie of zoek eerst de zaken op die u het eerst wilt weten. INFORMATIETOETS - AANPASSINGEN Met de informatietoets regelt u welke informatie in het live-beeld verschijnt.
SCHAKELAAR SCHERPSTELSTAND Enkelvoudige AF (Autofocus), continu AF en handmatige scherpstelling zijn instelbaar het de schakelaar scherpstelstand. Stel de schuif ion op de gewenste instelling. Enkelvoudige (Single-shot) AF - autofocus-stand voor algemene toepassingen. De werking is beschreven bij de basistechnieken opname. Continu AF - voor het fotograferen van zich verplaatsende onderwerpen. De camera blijft afstand tot het onderwerp bijhouden stelt zonodig steeds de scherpstelling bij.
Handmatige scherpstelling - de aanduiding MF (manual focus) verschijnt in de rechter benedenhoek van de monitor/zoeker Gebruik de scherpstelring achteraan het objectief om scherp te stellen. Controleer of het beeld scherp is via monitor/zoeker. De globale afstand tussen onderwerp en CCD verschijnt naast de opnameteller. De Flex Digitale Loep (blz. 105) kan worden gebruikt om de scherpstelling in het live-beeld te controleren.
FLEX SCHERPSTELPUNT Het Flex Scherpstelpunt (Flex Focus Point - FFP) is bijzonder handig voor onderwerpen buiten het beeldcentrum. Het kan naar elk gewenst punt in beeld worden verplaatst. Het kan niet worden gebruikt in combinatie met digitale zoom of filmopnamen 1 Houdt de centrale toets van de stuureenheid ingedrukt om het Flex Scherpstelpunt te activeren; het grote scherpstelkader wordt vervangen door een centraal kruis.
MACROSTAND De macrostand is bestemd voor dichtbijopnamen van kleine onderwerpen. In de macrostand kan de ingebouwde flitser niet worden gebruikt. Gebruik van een statief wordt aanbevolen. Breng een van de pijlen op de zoomring in lijn met de index naast de macroschakelaar en schuif de schakelaar naar voren. Het objectief moet naar de tele- of groothoekstand worden gezoomd om de macrostand inschakelbaar te maken. De zoomring wordt vergrendeld in de groothoekstand.
BELICHTINGSVERGRENDELING De knop voor de belichtingsvergrendeling (AE lock, AEL) vergrendelt het automatisch belichtingssysteem op een bepaalde waarde. Zo kunt u bijvoorbeeld de belichting meten op een grijskaart of op een referentie-object buiten het beeld en de gemeten waarde vergrendelen en voor de opname gebruiken. Bij de belichtingsvergrendeling wordt in de P- en A-stand de functie voor flitsen met lange sluitertijden geactiveerd (blz. 87).
PROGRAMMA-AUTOMATIEK - P Kies de programmastand met de belichtings-keuzeknop (blz. 50). De programma-automatiek gebruikt informatie omtrent de helderheid en de brandpuntsafstand van het objectief om de belichtingsinstelling te berekenen. Dit geeft de fotograaf de vrijheid om te fotograferen zonder zich te bekommeren om de juiste belichtingsinstelling. De sluitertijd- en diafragmawaarden worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven.
AUTOMATISCHE OPNAMESTAND De automatisch opnamestand kiest u met de belichtings-keuzeknop. De automatische opnamestand is gelijk aan de programmastand (blz. 51), behalve dat de automatische belichtingsstand wordt teruggezet wanneer bij ingeschakelde camera de belichtings-keuzeknop op of van de auto-stand wordt gezet. Camera uitzetten zet de stand niet terug.
Directe weergave Voice memo Kleurinstelling Verscherping Ruisonderdrukking Monitorversterking Monitorversterking - handm. belichting Vergrotingstoets Digitale Onderwerpsprogramma’s setup Subject tracking AF Belichtingsvergrendeling (AE Loc) Spot AE-veld Directe handmatige scherpstelling (DMF) Uit Uit Natuurlijke kleuren (sRGB) Normaal Aan Auto Prioriteit voor belichting Digitale zoom DPP (Digital subject programs) Aan Uit Centraal veld Uit blz. 100 blz. 101 blz. 102 blz. 97 blz. 103 blz. 104 blz. 104 blz.
DIAFRAGMAVOORKEUZE - A Diafragmavoorkeuze kiest u met de belichtings-keuzeknop (blz. 50). De fotograaf kiest het diafragma en de camera kiest de sluitertijd die nodig is om de goede belichting te krijgen. Wanneer de A-stand is geselecteerd wordt de diafragma-aanduiding in de zoeker/monitor blauw. Draai aan het voorste of achterste instelwiel om de gewenste diafragmawaarde in te stellen. Druk de ontspanknop half in om het belichtingssysteem te activeren; de gekozen sluitertijd wordt weergegeven.
SLUITERTIJDVOORKEUZE - S Sluitertijdvoorkeuze kiest u met de belichtings-keuzeknopl (blz. 50). De fotograaf kiest de sluitertijd en de camera kiest het diafragma dat nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de S-stand is geselecteerd wordt de sluitertijdaanduiding in de zoeker/monitor blauw. Draai aan een van beide instelwielen om de gewenste sluitertijdwaarde in te stellen. Druk de ontspanknop half in om het belichtingssysteem te activeren; het gekozen diafragma wordt weergegeven.
HANDMATIGE BELICHTINGSREGELING - M Met de handmatige belichtingsregeling kunt u zelf diafragma en sluitertijd instellen. Deze stand schakelt de automatische belichtingsregeling uit, waardoor de fotograaf maximale controle heeft over het eindresultaat. Handmatige belichtingsregeling activeert u via de belichtings-keuzeknop (blz. 50). U kunt sluitertijd en diafragma in 1/3 waarden instellen. Het sluitertijdenbereik is bij handinstelling 30 tot 1/16.000 s seconde plus tijdopname (blz. 57).
TIJDOPNAMEN Tijdopnamen moeten worden gemaakt in de stand voor handmatige belichtingsregeling (M). U kunt opnamen maken van maximaal 30 s door de ontspanknop zolang ingedrukt te houden als u wenst. Voor tijdopnamen is gebruik van een statief en een aftandsbediening sterk aan te raden. Het belichtingssysteem van de camera kan niet worden gebruikt om de duur van tijdopnamen te bepalen. Daarvoor wordt gebruikt van een losse belichtingsmeter aangeraden.
DIGITALE ONDERWERPSPROGRAMMA’S Digitale onderwerpsprogramma’s optimaliseren de belichtings-, witbalans- en beeldverwerkingssystemen van de camera voor specifieke omstandigheden en onderwerpen. Gebruik de belichtings-keuzeknop om de het gewenste onderwerpsprogramma in te stellen. Portret – voor een warme, zachte huidtint en wat extra onscherpte in de achtergrond.
BELICHTINGS- EN FLITSCORRECTIE U kunt zowel de gewone belichtingsregeling als de flitsdosering corrigeren om het uiteindelijke beeld lichter of donkerder te maken. U kunt de belichting corrigeren tot plus/min 2 stops en stappen van 1/3 stop (blz. 111). De belichtingscorrectie en de flitscorrectie blijven gelden totdat u ze weer op nul zet. Meer informatie over belichtingscorrectie op blz. 110. De correctie moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt.
GEBRUIK VAN HET FUNCTIEWIEL De geheugenfunctie, de lichtmeetmethode, de witbalans en de cameragevoeligheid worden ingesteld met het functiewiel. De standaardinstelling van elke stand kan worden ingesteld in sectie 2 van het setup-menu. In de filmopnamestand kunt u alleen de witbalans en de cameragevoeligheid (ISO) instellen. 1 Zet het functiewiel in de stand van de instelling die u wilt veranderen (1). Druk op de functietoets in het midden van het functiewiel (2).
TRANSPORTSTANDEN Met de transportstanden regelt u de manier waarop beelden worden opgenomen. Op het datascherm en in de zoeker/monitor verschijnen aanduidingen voor de transportstand. De transportstand wordt ingesteld met het functiewiel, blz. 60. Enkelbeeldtransport – elke keer dat de ontspanknop wordt ingedrukt wordt een enkele opname gemaakt (blz. 33). Bracketing – opnameseries maken met verschil in belichting, contrast of kleurverzadiging (blz. 62).
BRACKETING met deze transportstand maakt u een uit drie opnamen bestaand belichtingstrapje. Hiermaakt u van een statisch onderwerp drie opnamen achtereen, die onderling van belichting verschillen. U kunt ook bracketingreeksen maken met contrast, kleurverzadiging en filters. Zet het functiewiel in de transportstand (1). 1 3 Druk op de functietoets midden in het functiewiel (2). Met het voorste instelwiel activeert u de bracketingstand (3).
1 Neem het onderwerp in beeld zoals beschreven bij basistechniek opname (blz. 33). Houd de ontspanknop ingedrukt (1) om de bracketingserie te maken. Er worden drie opnamen gemaakt. Koos u voor enkelbeeld-bracketing, dan dient u voor elke opnamen de ontspanknop opnieuw in te drukken. Bij instelling op continu AF (blz. 46) blijft de autofocus tijdens de bracketing-serie actief.
STANDAARD EN HIGH-SPEED CONTINU-TRANSPORT In de stand voor continu-opnamen worden er achtereen opnamen gemaakt zolang de ontspanknop ingedrukt wordt gehouden. De continu-stand werkt als de motordrive van een gewone fotocamera. Het aantal opnamen dat u per keer achtereen kunt opnemen is afhankelijk van de instelling voor beeldkwaliteit; vijf bij RAW opnamen, drie met de andere instellingen.
1 Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basishandelingen opname (blz. 33). Druk de ontspanknop geheel (1) in om de serie te starten en houd hem ingedrukt. Wordt de ontspanknop na de serie ingedrukt gehouden, dan wordt er na een korte pauze een nieuwe serie gemaakt Camera-info Wilt u instelling met het functiewiel of de regeleenheid digitale effecten snel veranderen, houd dan de centrale toets ingedrukt (1), en kies de instelling met het voorste en achterste instelwiel (2).
INTERVAL Met de intervalfunctie maakt u een serie foto- of filmopnamen met vaste tussenpozen. Op deze manier kunt u vertraagde processen versneld weergeven, zoals het opengaan van een bloem of de bouw van een huis. De ingebouwde flitser kan worden gebruikt. Direct weergeven (blz. 100) is uitgeschakeld. De parameters van de intervalserie stelt u in sectie 2 van het opnamemenu in. De lengte van de interval tussen de opname, het aantal opnamen van de serie en de starttijd worden ingesteld met het menu.
Zet de camera op statief en bepaal de beeldcompositie zo dat het onderwerp binnen het scherpstelkader valt; de camera stelt scherpstelling, belichting en witbalans in en laadt de flitser vlak voordat de opname moet worden gemaakt. Continu AF is ook te gebruiken. Instellingen die met de AEL-toets zijn vergrendeld worden na het eerste beeld opgeheven. Wilt u de automatiek passeren, gebruik dan handmatige scherpstelling (blz. 46), handmatige belichtingsregeling (blz.
ZELFONTSPANNER De zelfontspanner zorgt ervoor dat de camera met een bepaalde vertraging een opname maakt, bijvoorbeeld om zelf op der foto te komen of om de camera wegens trillingsgevaar niet voor de opname te hoeven aanraken. U kunt kiezen tussen twee en tien seconden wachttijd. Zet het functiewiel in de transportstand (1). 1 3 Druk op de functietoets in het midden van het functiewiel (2). Stel met het voorste instelwiel de zelfontspannerfunctie in (3).
LICHTMEETMETHODEN 1 De aanduidingen voor de lichtmeetmethoden verschijnen alleen in de zoeker/monitor. Wilt u de belichting kunnen vergrendelen door de ontspanknop half ingedrukt te houden, dan dient de belichtingsvergrendeling (AE-lock) in sectie 4 van het opnamemenu te zijn geactiveerd. Liggen de helderheidsniveaus van het onderwerp buiten het lichtmeetbereik, dan wordt de lichtmeetaanduiding rood. 3 2 3 Zet het functiewiel in de lichtmeetstand (1).
WITBALANS De witbalans zorgt ervoor dat er onder uiteenlopende lichtomstandigheden een natuurlijke kleurweergave wordt verkregen. het resultaat van een veranderde instelling is direct te zien op de monitor. 1 3 Zet het functiewiel in de stand WB (witbalans) (1). 2 4 Druk op de functietoets in het midden van het functiewiel (2). Stel met het voorste instelwiel de witbalansfunctie in (3).
CUSTOM WHITE-BALANCE CALIBRATION Het is mogelijk de witbalans van de camera op een speciale lichtsituatie af te stemmen. U kunt deze instelling opslaan en op elk gewenst moment weer oproepen. Een eigen witbalansinstelling kan vooral goed van pas komen wanneer er verschillende soorten licht in het geding zijn en er om een zeer zorgvuldige instelling wordt gevraagd.
GEHEUGEN - CAMERA-INSTELLINGEN OPSLAAN U kunt vijf sets camera-instellingen opslaan. Zo kunt u onder regelmatig terugkerende omstandigheden snel alle nodige instellingen realiseren, zonder ze stuk voor stuk te hoeven uitvoeren. Op functies als onderwerpsprogramma’s, data in beeld, voice memo en directe weergave na worden de meeste instellingen van het opnamemenu opgeslagen.
INSTELLINGEN OPROEPEN U kunt camera-instellingen die met de functietoets zijn opgeslagen oproepen met de belichtings-keuzeknop. Zet de belichtings-keuzeknop in de geheugenoproepstand (Memory Recall - MR) (1); het register-selectiescherm wordt geopend.
CAMERAGEVOELIGHEID - ISO Voor de cameragevoeligheid kunt u kiezen uit vijf instellingen: Auto, 100, 200, 400 en 800. De waarden zijn gebaseerd op ISO-equivalenten. ISO is de standaard voor filmgevoeligheid; hoe hoger het getal, des te gevoeliger is de film. 3 1 2 3 Zet het functiewiel in de ISO stand (1). Druk op de functietoets in het midden van het instelwiel (2). Draai aan het voorste of achterste instelwiel om de gevoeligheid in te stellen (3).
FLITSBEREIK EN CAMERAGEVOELIGHEID Voor goede flitsopnamen is het nodig dat het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt. Het flitsbereik wordt vergroot door de cameragevoeligheid te verhogen. Staat de cameragevoeligheid op auto, dan wordt bij flitsen automatisch tussen ISO 100 en 200 gekozen. Het flitsbereik wordt gemeten vanaf de CCD. Als gevolg van het optische systeem is het bereik in teleen groothoekstand verschillend.
FLITSAANSLUITING GEBRUIKEN Op de flitsaansluiting kunt u een studio- of reportageflitser op de camera aansluiten, door middel van een standaard flitskabel. De aansluiting is compatible met flitsers met een voltage van 400 V of lager; zowel centrumpositieve (normale polariteit) als centrumnegatieve (positieve polariteit) flitsers kunnen worden gebruikt. Schroef het beschermdopje van de flitsaansluiting los. Steek de stekker van de flitskabel goed in de flitsaansluiting van de camera.
REGELING DIGITALE EFFECTEN Met de regeling digitale effecten kunt u het beeldcontrast, de kleur en de kleurverzadiging aanpassen. Het gevolg van elke instelling is zichtbaar in de zoeker/monitor. Zet de schakelaar digitale effecten (1) op de functie die u wilt gebruiken. 3 Filter Kleurverzadiging 3 1 2 Contrast Druk op de toets digitale effecten (2) in het midden van de regeleenheid; het instelscherm verschijnt. Met het voorste of het achterste instelwiel (3) verandert u de instellingen.
CONTRASTCORRECTIE U kunt het contrast van een scène op in totaal 11 niveaus (± 5) instellen, met de regeleenheid digitale effecten (blz. 77). U moet het contrast instellen voordat u de opname maakt. Wanneer u de contrastinstelling verandert verschijnt er een aanduiding die aangeeft of er een verhoging (+) of een verlaging (-) van het contrast is ingesteld. Is het contrast ingesteld op een andere waarde dan nul, dan blijft het symbool als waarschuwing zichtbaar.
FILTERVOORBEELDEN Filterniveaus bij kleurenopnamen +1 +2 +3 +4 +5 –1 –2 –3 –4 –5 ±0 Filterinstellingen bij zwartwitfoto’s Minolta-historie Op 20 februari 1962 maakte John Glenn als eerste Amerikaan een ruimtereis rondom de aarde. Hij had een Minolta Hi-matic camera aan boord van zijn Friendship 7 ruimtecapsulemeegenomen om deze historische gebeurttenis vast te leggen.
OPNAMEMENU In de opnamestand drukt u op de menu-toets om het menu te activeren. Met de menu-toets sluit u het menu na het verrichten van de instellingen. Gebruik de vierwegtoetsen van de stuureenheid om de cursor in het menu te verplaatsen. Druk op de centrale toets van de stuureenheid om een instelling te openen. NAVIGEREN DOOR HET OPNAMEMENU Activeer het opnamemenu met de menu-toets. Tab 1 bovenin het menu is gemarkeerd.
Beeldresolutie instellen (blz. 82). Image size 2560x1920 Quality Fine Flash mode Fill-flash Flash control ADI flash AEL button AE hold Reset – Bestandstype en compressie instellen (blz. 82). Flitsstand ingebouwde flitser kiezen (blz. 86). Instellen automatische of handmatige flitssturing (blz. 92). De werking van de AEL-toets regelen (blz. 94). De functies van de opnamestand terugzetten (blz. 95). Waarden voor de interval instellen (blz. 66) Int. set Bracket set Data imprint Imprint to Inst.
BEELDGROOTTE EN BEELDKWALITEIT Beeldgrootte en -kwaliteit dienen te worden bepaald voordat de opname wordt gemaakt. Veranderingen worden weergegeven op de LCD-monitor en het data-scherm. Beeldgrootte en -kwaliteit worden ingesteld in sectie 1 van het opnamemenu (blz. 80). 2560 2080 1600 640 2560 X 1920 2080 X 1560 1600 X 1200 640 X 480 Veranderen van de beeldgrootte heeft invloed op het aantal pixels van een beeld. Hoe groter het beeld, des te groter is het bestand.
Het aantal beelden dat u op een geheugenkaart kunt opslaan wordt bepaald door de capaciteit van de kaart en de bestandsgrootte van de opnamen. Op één geheugenkaart kunnen beelden van uiteenlopende beeldgrootte worden opgeslagen. De werkelijke bestandsgrootte wordt bepaald door de inhoud van het beeld. Opnamen met veel details kunnen minder sterk worden gecomprimeerd dan andere.
OVER RAW BEELDKWALITEIT In de kwaliteitsstand RAW staat de beeldgrootte vast ingesteld op de grootste stand. De beeldgrootte wordt niet in de zoeker/monitor weergegeven. Digitale zoom, vergroot weergeven, datum-imprint en de print-functies kunnen niet worden gebruikt. In tegenstelling tot bij de andere kwaliteitsstanden is de RAW beeldinformatie onbewerkt. Om het beeld te gebruiken moet de informatie eerst verder worden verwerkt. Daarvoor is de DiMAGE Viewer software nodig.
OPMERKINGEN OVER BEELDGROOTTE EN RESOLUTIE Verandert u de beeldgrootte, dan verandert het aantal pixels in de opname. Hoe meer pixels, des te groter is het vermogen van de camera kleine details zuiver weer te geven, en des te groter kan het beeld worden vertoond/geprint. Een grotere beeldgrootte (een hogere resolutie) levert grotere beeldbestanden op. Weet u van tevoren dat u een bepaalde opname niet groot gaat printen, dan kunt u om opslagruimte te sparen een kleinere beeldgrootte kiezen.
FLITSSTANDEN De flitsstand kan worden ingesteld in sectie 1 van het opnamemenu (blz. 80). De ingebouwde flitser moet met de hand worden uitgeklapt om in actie te kunnen komen. De flitser zal in de gekozen stand worden ontstoken ongeacht de hoeveelheid aanwezig licht. Bij gebruik van de flitser wordt de cameragevoeligheid automatisch ingesteld in een bereik van ISO 100 tot 200. Deze instelling kan met het functiewiel worden veranderd (blz. 74).
EINDSYNCHRONISATIE Eindsynchronisatie wordt gebruikt wanneer bij lange sluitertijden opnamen van bewegende onderwerpen worden gemaakt. Normaal wordt de flits aan het begin van de belichting ontstoken, maar maakt u bijvoorbeeld een opname van een in de nacht voorbijrijdende auto, dan komen de lichtstrepen die de lampen veroorzaken vóór de auto te liggen en lijkt de auto achteruit te rijden. Met eindsynchronisatie wordt de flits aan het eind van de opname ontstoken.
DRAADLOOS FLITSEN Flitser op camera Met de draadloze flitstechniek kan de camera los van de camera opgestelde Minolta 5600HS(D) en 3600HS(D) flitsers aansturen zonder dat daarvoor een kabelverbinding nodig is. U kunt met een enkele maar ook met meerdere flitsers werken en zo vele soorten van verlichting creëren. De flits die afkomstig is van de ingebouwde flitser van de camera stuurt de los geplaatste flitser(s) aan, maar verlicht daarmee het onderwerp niet.
1 Druk de ontgrendeling van de flitsvoet in (1) en schuif de flitser van de camera. Stel flitser en camera bij het onderwerp op. Kijk op de volgende bladzijde voor de camera-tot-onderwerp- en de flitstot-onderwerp-afstanden. Let op dat er zich niets tussen camera en flitser bevindt. Klap de ingebouwde flitser van de camera uit. De aanduiding voor draadloos flitsen (WL, voor wireless) verschijnt linksboven in het live-beeld. Het nummer ernaast geeft aan welk kanaal er wordt gebruikt.
FLITSBEREIK DRAADLOOS FLITSEN Afstand camera tot onderwerp Afstand flitser tot onderwerp Camera en flitser moeten zich binnen 5 m van het onderwerp bevinden. Minimale afstand tussen camera en onderwerp Cameragevoeligheidsinstelling Diafragma ISO 100 ISO 200 / AUTO ISO 400 ƒ/2,8 1,4 m 2,.
OPMERKINGEN OVER DRAADLOOS FLITSEN Draadloos flitsen werkt het best bij gedempt licht of binnenverlichting. De flitser van de camera geeft gecodeerde flitspulsen af om de los geplaatste flitser te sturen. Bij sterke lichtbronnen kan het voorkomen dat de flitser de stuursignalen van de ingebouwde flitser niet opvangt. Het draadloze flitssysteem biedt keuze uit vier kanalen zodat ervoor kan worden gezorgd dat fotografen elkaars flitser niet aansturen.
FLITSREGELING ADI, pre-flash DDL en handmatige flitsregeling zijn beschikbaar. De flitsmethode kan worden gekozen in sectie 1 van het opnamemenu (blz. 80). ADI flitsmeting - Advanced Distance Integration. Deze stand combineert de afstandsinformatie uit het AF-systeem met de informatie van een voorflits. ADI laat zich niet misleiden door de helderheid van het onderwerp of de achtergrond, iets wat bij meer conventionele DDL-flitssystemen wel voorkomt.
Onderstaande tabel geeft bij benadering de richtgetallen, voor de berekeningen die nodig zijn voor handmatige flitsregeling. De bijvermelde berekeningen zijn nuttig voor het bepalen van richtgetal, diafragma (fn) en de benodigde afstand tussen flitser en onderwerp. Richtgetal (voor afstanden in meters) Flitsstand Cameragevoeligheid (ISO) 100 200 400 800 1/1 (vol) 8 11 16 22 Richtgetal = afstand ƒn. 1/2 5,6 4 8 5,6 11 8 16 11 Richtgetal. = ƒn.
AEL-TOETS Door de AEL-toets ingedrukt te houden vergrendelt u de belichting. De belichting blijft na de opslag van de opname vergrendeld totdat de AEL-toets wordt losgelaten (hold-instelling) of opnieuw wordt ingedrukt (toggle-instelling). De werking van de toets is te regelen in sectie 1 van het opnamemenu (blz. 80). Menu-optie AE hold Standaardinstelling. Druk de AEL-toets in en houd hem ingedrukt om de belichting te vergrendelen. De belichting blijft vergrendeld totdat de AELtoets wordt losgelaten.
ALLES TERUGZETTEN (RESET) - OPNAMESTAND U kunt de opnamefuncties terugzetten op het standaardinstelling in sectie 1 van het opnamemenu (blz. 80). Indien geselecteerd verschijnt een bevestigingsscherm; kiest u “Yes” dan keert de camera terug naar onderstaande instellingen, “No”heft de handeling op.
INTERVAL-SETUP De parameters voor de intervalstand (blz. 66) worden ingesteld in sectie 2 van het opnamemenu (blz. 80). Int. set Bracket set Selecteer “Enter” in de interval-set optie in sectie 2 van het opname-menu. Druk in het midden van de stuureenheid om het setup-scherm te openen. Enter Int. set Interval Gebruik bij het setup-scherm de op/neertoetsen van de stuureenheid om het onderdeel te markeren dat u wilt veranderen en druk daarna op de rechts-toets van de stuureenheid.
VERSCHERPING De verscherping van het beeld is instelbaar. De instelling moet voorafgaand aan de opname worden uitgevoerd. De verscherping wordt ingesteld in sectie 3 van het opnamemenu (blz. 80). Is er een andere instelling dan normaal geselecteerd, dan verschijnt de verscherpingsaanduiding. Menu-opties Hard (+) Verhoogt de scherpte van contouren in beeld; benadrukt detaillering. Normal Geen aanpassing. Soft (–) Verzacht scherpe details in de opname.
DATA IN BEELD Het is mogelijk informatie in een foto op te nemen en in de Exif data van het bestand op te slaan. Deze functie moet worden geactiveerd voordat het beeld wordt opgenomen. Is de functie geactiveerd, dan blijft hij actief tot dat hij wordt teruggezet. Er verschijnt een gele balk onder de opnameteller in de zoeker/monitor om aan te geven dat de functie actief is. Het in beeld opnemen van data kan worden geregeld in sectie 2 van het opnamemenu (blz. 80).
ELEKTRONISCH TOETSENBORD Met het elektronisch toetsenbord kunt u tekst invoeren voor de data-functie of om nieuwe mappen een naam te geven. Het toetsenbord verschijnt automatisch wanneer de tekst wordt ingevoerd. Om tekst in te voeren gebruikt u de vierwegtoetsen van de stuureenheid om een letter te laten oplichten: druk dan op de centrale toets van de stuureenheid om de letter in te voeren.
DIRECTE WEERGAVE Na te zijn opgenomen wordt het beeld in de zoeker/monitor twee of tien seconden vertoond voordat het wordt opgeslagen. Bij werken met continu-transport of de continu bracketing-stand wordt een index-weergave vertoond. Directe weergave wordt ingesteld en de duur van het afspelen wordt ingesteld in sectie 2 van het opnamemenu (blz. 80). Int. set Bracket set Data imprint Imprint to Inst.playback Voice memo – Off Off Image + Exif 10 sec.
VOICE MEMO Met de functie voor gesproken memo’s (voice memo) kunt u tot vijftien seconden audio bij een opgeslagen foto opnemen. De functie wordt geactiveerd in sectie 2 van het opnamemenu (blz. 80) en wordt gebruikt in combinatie met directe weergave. Is de functie actief, dan verschijnt de microfoonaanduiding op het datascherm en de lcdmonitor. Gesproken memo moet worden ingesteld voordat u de opname maakt. De functie blijft actief totdat ze wordt uitgezet. Recording audio. :stop Int.
KLEURINSTELLING De kleurinstelling regelt of een foto in kleur of in zwartwit wordt opgenomen en welk kleurprofiel er word gebruikt. De keuze moet worden gemaakt voordat het beeld wordt opgenomen. De kleurinstelling wordt uitgevoerd in sectie 2 van het opnamemenu (blz. 80). Het livebeeld in de zoeker/monitor past zich aan de instelling aan. De kleurinstelling heeft geen invloed op de bestandsgrootte. Zie de kleurvoorbeelden op blz. 2. Color mode Vivid (sRGB) Sharpness Nat.
Natural Color and Adobe RGB geeft mooie, natuurgetrouwe kleuren. Vivid Color - verhoogt de kleurverzadiging voor extra levendige kleuren. Black & White - geeft zwartwit-beelden. Solarization - geeft een deel van de kleuren omgekeerd weer. OVER ADOBE RGB Adobe RGB heeft een groter kleurbereik dan de meer algemene sRGB. De omvang van het kleurbereik is bepalend voor de kleuren die kunnen worden weergegeven; hoe groter het kleurbereik, des te meer kleuren zijn er mogelijk.
MONITORVERSTERKING De opties voor monitorversterking sturen de weergave van het livebeeld. Er zijn twee instellingen. Auto - als bij weinig licht de cameragevoeligheid tot z’n maximum is verhoogd treedt de automatische monitorversterking in werking om het monitorbeeld zichtbaar te houden. Het live-beeld zal zwartwit worden, maar dat heeft geen enkele invloed op de gekozen kleurinstelling. Color mode Nat. (sRGB) Sharpness Normal Noise reductn On Monitor amp. Auto Manual exp. Mag. button Exp.
VERGROTINGSTOETS De functie van de vegrotingstoets kan worden ingesteld op digitale zoom (blz. 47) en de Flex Digitale Loep in sectie 3 van het opnamemenu (blz. 80). De Flex Digitale Loep kan alleen worden gebruikt bij handmatige scherpstelling. Toetscombinaties kunnen worden gebruikt om te wisselen tussen digitale zoom en Flex Digitale Loep (blz. 132) Color mode Nat. (sRGB) Sharpness Normal Noise reductn On Monitor amp. Auto Manual exp. Mag. button Exp.
DIGITALE ONDERW. PROGRAMMA SETUP U kunt de geheugenregisters die voor camera-instellingen worden gebruikt toewijzen aan de standen voor de Digitale Onderwerpsprogramma’s op de belichtings-keuzeknopl. Die instelling vindt plaats in sectie 4 van het opnamemenuu (blz. 80). Er zijn twee opties: DSP set DSP Tracking AF On AE lock On Spot AE area Center spot DSP - de Digitale Onderwerpsprogramma’s zijn actief op het belichtings-keuzewiel.
SPOT AE-VELD Gebruikt u spotmeting (blz. 69) in combinatie met het Flex Scherpstelpunt (blz. 48), dan kan het midden van het live-beeld de positie van het spotmeetveld zijn, maar het is ook mogelijk het spotmeetveld te koppelen aan het Flex Scherpstelpunt. De keuze tussen deze twee opties wordt gemaakt in sectie 4 van het opnamemenu (blz. 80).
FOTOGRAFISCHE BASISPRINCIPES Fotograferen is een waardevolle en aangename bezigheid. Met de moderne cameratechniek wordt u gelukkig veel meet- en regelwerk uit handen genomen. Kennis van nu de volgende basisprincipes zal u helpen uw foto's nog meer naar uw hand te zetten. Het diafragma, de regelbare opening in het objectief, regelt niet alleen de hoeveelheid doorgelaten licht, maar ook de scherptediepte; dat is de zone voor en achter het onderwerp waarin alles scherp wordt weergegeven.
De sluiter regelt niet alleen de duur van de belichting maar bepaalt ook in hoeverre beweging scherp (bevroren) worden weergegeven. Korte sluitertijden worden gebruikt in actiefotografie om beweging te bevriezen. Lange sluitertijden geven bewegingen in een waas weer, denk bijvoorbeeld aan het stromen van een waterval. Bij lange sluitertijden is een gebruik van een goed statief belangrijk. De uitwerking van een diafragma/sluitertijdcombinatie is niet op het live-beeld van de camera te zien.
OVER BELICHTINGS- EN FLITSCORRECTIE Soms wordt de belichtingsmeter van de camera door de omstandigheden misleid. Dan biedt de belichtingscorrectie uitkomst. Zo kan bijvoorbeeld een zeer licht tafereel, zoals een sneeuwlandschap of een zonbeschenen wit strand, te donker op de opname komen. Pas dan voordat u de opname maakt de belichting aan met een correctie van +1 of +2 LW. Gemeten belichting –1,0 LW –2,.0 LW In dit voorbeeld leidde het donkere water tot overbelichting, waardoor het beeld te licht werd.
WAT IS EEN LW? LW staat voor lichtwaarde. Een verandering van 1 LW geeft en verdubbeling of halvering van de belichting. +2 LW +1 LW 0 LW –1 LW –2 LW 4 x zoveel licht 2 x zoveel licht Gemeten belichting 1/2 x zoveel licht 1/4 x zoveel licht LICHTBRONNEN EN KLEUR Het menselijk oog past zich uitstekend aan verschillende lichtomstandigheden aan. Het papier van deze gebruiksaanwijzing ziet er wit uit, ongeacht het type verlichting De fotografie is minder flexibel.
FILMMENU Druk in de filmstand op de menutoets om het filmmenu op te roepen. Als u klaar bent met uw instellingen sluit u het menu met opnieuw de menu-toets. Gebruik de vierwegtoetsen van de stuureenheid om de cursor door het menu te verplaatsen. Door op de centrale toets van de stuureenheid te drukken wordt een instelling bevestigd. NAVIGEREN DOOR HET FILMMENU Activeer het opnamemenu met de menu-toets. Tab 1 bovenaan het menu is gemarkeerd. Scroll met de op/neertoetsen door de menu-toetsen.
FILMSTAND Met de optie movie mode kiest u het type film. Er zijn drie opties: Standard movie - voor opnamen onder normale lichtomstandigheden. Night Movie - voor opnamen bij weinig licht. Night Movies zijn altijd zwartwit. Night Movies kunnen ook onder normale lichtomstandigheden worden opgenomen, maar als er buiten erg veel licht is kan het belichtingsbereik overschreden worden. Auto select - automatische omschakeling tussen Standard en Night Movie, afhankelijk van de verlichtingsomstandigheden.
OPMERKINGEN OVER FILMOPNAMEN Hieronder staat de functies die in de filmstand kunnen worden ingesteld: Beschikbare opnamefuncties Belichtingscorrectie (blz. 59) Trillingsonderdrukking (blz. 37) Contrastcorrectie (blz. 77) Informatietoets (blz. 45) Correctie kleurverzadiging (blz. 77) handmatige scherpstelling (blz. 46) Macrostand (blz. 49) Filter (uitgeschakeld bij Night Movies)(blz. 77) Witbalans (blz. 70) Een eigen witbalansinstelling kan alleen worden gemaakt in de normale opnamestand.
WEERGAVESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN In dit hoofdstuk leest u hoe u voice memo’s afspeelt en hoe u andere afspeelfuncties gebruikt. U ziet hoe u door het menu navigeert, vervolgens worden de menu-onderdelen toegelicht. VOICE MEMO’S AFSPELEN U kunt voice memo's afspelen in Quick View en in de weergavestand. Kijk op blz. 101 voor informatie over het opnamen van voice memo’s. Voice memo’s worden aangeduid met de voice memo aanduiding onderin het monitorbeeld.
NAVIGEREN DOOR HET WEERGAVEMENU Druk in de weergavestand op de menutoets om het filmmenu op te roepen. Als u klaar bent met uw instellingen sluit u het menu met opnieuw de menu-toets. Gebruik de vierwegtoetsen van de stuureenheid om de cursor door het menu te verplaatsen. Door op de centrale toets van de stuureenheid te drukken wordt een instelling bevestigd. Activeer het opnamemenu met de menu-toets. Tab 1 bovenaan het menu is gemarkeerd.
Beelden op de geheugenkaart wissen (blz. 119). Delete Format View folder – – Formatteren van de geheugenkaart (blz. 120). 100MLT16 Map voor afspelen in de weergavestand kiezen (blz. 120). Copy – – Index format 9 frames Lock Beelden tegen wissen beveiligen (blz. 121). Beelden van de ene naar de andere geheugenkaart kopiëren (blz. 122). Index weergaveformaat specificeren (blz. 121). Beelden automatisch afspelen (blz. 124) Slide show – Beelden voor diashow selecteren (blz. 124).
BEELDSELECTIESCHERM Wanneer u in een menu een instelling hebt gekozen waarbij beelden moeten worden gemarkeerd verschijnt het beeldselectiescherm. Hier kunt u meerdere beelden selecteren. Het indexformaat (vier of negen thumbnails) kunt u veranderen in sectie 1 van het weergavemenu (blz. 121). Met de links/rechts-toetsen van de stuureenheid verplaatst u het gele selectiekader om het beeld te selecteren. :move :sel.
WISSEN Wissen verwijdert een bestand permanent. Een gewist bestand kan niet meer worden teruggehaald. Let dus goed op wanneer u beelden wist. In het weergavemenu kunt u enkele beelden wissen, maar ook meerdere beelden tegelijk of alle beelden uit een map. Voordat een beeld wordt gewist verschijnt een bevestigingsscherm; “Yes” voert het wissen uit, met “No” ziet u ervan af. Wilt u beelden in een andere map wissen, dan moet u die map kiezen met de optie View folder in sectie 1 van het weergavemenu (blz.
FORMATTEREN Bij het formatteren van een geheugenkaart wordt alle informatie gewist. Door de geheugenkaart te formatteren wist u alle informatie op de kaart. Zet de informatie die op de kaart is opgeslagen voordat u gaat formatteren over op een computer of een opslagmedium. Vergrendelen van beeldbestanden geeft geen bescherming tegen verlies bij formatteren. Wanneer de formatteer-functie wordt geselecteerd en geopend verschijnt een bevestigingsscherm.
VERGRENDELEN (LOCK) U kunt een beeld, een selectie van beelden en alle beelden van een map vergrendelen. Een vergrendeld beeld kan niet worden gewist. Het is verstandig belangrijke opnamen te vergrendelen. Wilt u beelden in een andere map vergrendelen, kies die map dan de optie View folder in sectie 1 van het setupmenu (blz. 116) of de optie Select folder in sectie 2 van het setup-menu (blz. 137).
BEELDEN KOPIËREN U kunt beeldbestanden van de ene naar de andere geheugenkaart kopiëren. Daarbij kan tot maximaal 15 MB aan beeldinformatie worden overgeschreven. Elke keer dat de kopieerfunctie wordt gebruikt wordt automatisch een nieuwe map voor de beelden aangemaakt (blz. 130). This frame - Hiermee kopieert u het weergegeven beeld. Marked frames - Hier mee kopieert u een of meer beelden. Is deze functie gekozen, dan verschijnt het beeldselectiescherm (blz.
Wacht totdat het bericht verschijnt dat het kopiëren is voltooid. Er verschijnt een nieuw schermdat de naam van de map geeft die de gekopieerde bestanden bevat; druk op de centrale toets van de stuureenheid om terug te keren naar het weergavemenu. Copied to 101MLTCP. OK Werden de beelden gekopieerd naar een nieuwe kaart, dan verschijnt de boodschap “no images”. Selecteer de kopieermap met de optie View folder in sectie 1 van het weergavemenu (blz. 116).
DIASHOW (SLIDE SHOW) Slide show Sectie 2 van het weergavemenu betreft de dia-show-functie. Hiermee worden alle beelden in een map automatisch weergegeven in aflopende numerieke volgorde. Playback – All frames Duration 5 sec. Repeat No Aantal weergegeven meelden / totaal aantal opnamen in de presentatie Druk op centrale toets van de stuureenheid om de presentatie te pauzeren en te herstarten. Gebruik de links/rechtstoetsen van de stuureenheid om naar het volgende of vorige beeld te gaan.
Menu-opties Slide show Instellingen Enter Hiermee start u de dia-show. Druk op de centrale toets van de stuureenheid om de presentatie te onderbreken. Wilt u de dia-show stoppen en terugkeren naar het weergavemenu, druk dan tijdens de dia-show op de menutoets of de neertoets van de stuureenheid. All frames Hiermee kiest u alle beelden in een map voor presentatie in een dia-show. Marked Frames Hiermee selecteert u specifieke beelden in de map voor weergave in een dia-show.
OVER DPOF Deze camera wordt ondersteund door DPOF™ versie 1.1. DPOF (Digital Print Order Format) maakt het mogelijk direct vanuit de camera prints van foto’s te (laten) maken. Na het vormen van een DPOF orderbestand kunt u de geheugenkaart simpelweg inleveren bij een foto-afwerkadres, of u steekt de kaart in de sleuf van een DPOF-compatible printer. Is een DPOF-bestand aangemaakt, dan wordt er op de geheugenkaart automatisch een ‘misc.’ map aangemaakt om het in op te slaan (blz. 152).
Kiest u voor een enkel beeld of voor alle beelden uit een map, dan verschijnt een scherm waarin gevraagd wordt hoeveel prints er van elke opname moeten worden gemaakt; het maximum is negen prints per beeld. Gebruik de op/neer-toetsen van de stuureenheid om het aantal in te stellen. Hebt u een DPOF-bestand gemaakt waarmee alle opnamen in een map worden geprint, dan worden opnamen die daarna aan de map worden toegevoegd niet geprint. DPOF-bestanden die met andere camera’s zijn gemaakt worden niet verwerkt.
VIEWING IMAGES ON A TELEVISION Het is mogelijk gemaakte opnamen op uw televisie weer te geven. De camera heeft een video-uitgang, waarmee u hem met behulp van de meegeleverde AV-kabel kunt aansluiten. De camera is compatible met zowel de PAL- als de NTSC-standaard. U kunt controleren voor welk van deze twee systemen de camera is ingesteld in sectie 1 van het setup-menu (blz. 129). 1. Schakel televisie en camera uit. 2. Steek de enkel stekker van de AV-kabel in de AV-uitgang van de camera. 3.
SETUP-MENU Met het setup-menu reset u de camerafuncties. De tekst voor navigatie geeft aan hoe u het menu gebruikt. Daarna komt gedetailleerde informatie over de menu-instellingen. Shortcut help – – Transfer mode Data storage LCDbrightness EVF auto swtch Auto EVF/LCD Video output NTSC Language English SETUP-MENU OPENEN 1 U kunt het setup-menu op twee manieren openen Om direct in het menu te komen houdt u de functietoets ingedrukt (1) en drukt u op de menu-toets (2) om het setup-menu te openen.
NAVIGEREN DOOR HET SETUP-MENU Op blz. 129 leest u hoe u het setup-menu opent. Met de vierwegtoetsen van de stuureenheid (1) navigeert u door het menu. Met indrukken van de stuureenheid wordt een instelling geactiveerd. Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuureenheid om de gewenste tab te laten oplichten; de menu’s veranderen met de tabs mee. Wordt het gewenste menu weergegeven, gebruik dan de op/neer-toetsen om door de menu-opties te scrollen. Markeer de optie waarvan u de instelling wilt veranderen.
Instellen monitorhelderheid (blz. 132). Shortcut help – – Transfer mode Data storage EVF auto swtch Auto EVF/LCD Video output NTSC Language English LCDbrightness Weergave informatie toetscombinaties (blz. 132). Camerabediening vanuit de computer specificeren (blz. 134). Automatische weergavefunctie instellen (blz. 135). Keuze video-output: NTSC of PAL (blz. 135). Menu-taal instellen (blz. 135). Eigen functie toewijzen aan functiewiel (blz.
LCD-HELDERHEID U kunt de helderhei van zoeker en LCD-monitor onafhankelijk van elkaar instellen. Selecteer de zoeker (EVF) of de monitor met sectie 1 van het setup-menu; de gekozen zoeker/monitor wordt automatisch ingeschakeld en het helderheidsscherm verschijnt. LCDbrightness Monitor Shortcut help EVF Transfer mode EVF auto swtch Video output Language De helderheid is op elf niveaus instelbaar. Gebruik de linksrechts-toetsen om de helderheid in te stellen; de monitor past zich direct aan.
2 Wilt u een raster of schaalverdeling oproepen, houd dan de functietoets (1) ingedrukt en druk op de informatietoets (2) om de opties te laten passeren: raster, schaalverdeling en uit. Meer over de weergavestanden op blz. 45. 1 Schaalverdeling Raster 2 Bij handmatige scherpstelling kunt u via een toets kiezen tussen digitale zoom (blz. 47) en de Flex Digitale Loep (blz. 105). De toetscombinatie is afhankelijk van welke functie werd geselecteerd in de optie mag. button in sectie 3 van het opnamemenu.
1 LCDbrightness – Shortcut help – Transfer mode Data storage EVF auto swtch Auto EVF/LCD Video output NTSC Language English Houd de functietoets ingedrukt (1) en druk op de menutoets (2) om het setup-menu te openen. 2 Houd de functietoets ingedrukt (1) en druk op de QV/Wissen-toets (2) om de camera te resetten. Deze toetsencombinatie zet alleen de opnamestand of de filmstand terug, afhankelijk van de gekozen gebruiksstand van de hoofdschakelaar. Kijk op blz.
ZOEKER/MONITOROMSCHAKELING Met deze optie regelt u de auto-display functie in de opname- en filmstand (blz. 39). Twee instellingen zijn beschikbaar: Auto EVF/LCD - met behulp van de oogsensors van de zoeker wordt automatisch omgeschakeld tussen zoeker en monitor. EVF auto on - de LCD-monitor wordt uitgezet en de oog- en handgreepsensors activeren de zoeker wanneer hij wordt gebruikt. Deze instelling werkt stroombesparend. De handgreepsensor kan worden uitgeschakeld in sectie 4 van het setup-menu.
CUSTOM SETUP Een veelgebruikte functie kan worden toegekend aan de custompositie op het functiewiel. De functie wordt gekozen in sectie 2 van het setup-menu (blz. 130). De volgende opnamefuncties zijn beschikbaar: Beeldgrootte (blz. 82) Beeldkwaliteit (blz. 82) Flitsstand (blz. 86) 1 Flitsregeling (blz. 92) Verscherping (blz. 97) Kleurinstelling (blz.
MAPNAAM Alle beelden worden op de geheugenkaart opgeslagen in mappen. Mapnamen zijn er in twee uitvoeringen: standaard en met datum. Standaard-mappen hebben namen van acht tekens. De eerste map krijgt de naam 100MLT16. De eerste drie tekens zijn het serienummer van de map, wat met 1 wordt verhoogd als er een nieuwe mapnaam wordt toegekend. De nu volgende drie letters 100MLT16 hebben betrekking op Minolta, en de laatste twee nummers staan voor de gebruik- (Standard) te camera; 16 is de DiMAGE A1.
NIEUWE MAP Met deze functie maakt u nieuwe mappen aan. De mapnaam-optie in sectie 2 van het setup-menu moet worden ingesteld op standaard om de nieuwe mapfunctie te kunnen gebruiken. Is deze functie geselecteerd, dan verschijnt automatisch het elektronische toetsenbord (blz. 99), zodat u de naam van de map kunt invoeren. Is de naam ingetikt, laat dan de enter-toets op het toetsenbord oplichten en druk op de stuureenheid; nu is de map aangemaakt en komt hij voor in de lijst voor map-selectie.
TERUGZETTEN OP STANDAARD Met deze optie worden alle standen van de camera terggezet op standaard: opname, film, weergave en setup. Wil u de opname- of de filmstand terugzetten, kijk dan op blz. 95 en 113. In dien die mogelijkheid is geselecteerd verschijnt een bevestigingsscherm; kiezen voor “Yes” zet de volgende functies en instelling terug, “No” heft de handeling op.
Opnamemenu Beeldgrootte 2560 X 1920 blz. 82 Beeldkwaliteit Fijn blz. 82 Flitsstand Invulflits blz. 86 Flitsregeling ADI blz. 92 AEL-toets AE hold blz. 94 Interval-instelling 1 min. interval, 2 beelden, geen vertr. blz. 96 Bracketingwaarde 0,3 LW blz. 96 Data in beeld Off blz. 98 Data in beeld naar Image + Exif blz. 98 Direct weergave Uit blz. 100 Voice memo Uit blz. 101 Kleurinstelling Natural (sRGB) blz. 102 Verscherping Normaal blz. 97 Ruisonderdrukking Aan blz. 103 Monitorversterking Auto blz.
Mapnaam Audiosignalen Focus signal Shutter FX Volume Automatische spaarschakeling Trillingsonderdrukking Full-time AF Handgreepsensor Gebruik instelwielen Gebruik instelwielen (Handm. belichting) Wisbevestiging Standard 1 1 1 2 3 minutes Display + exposure Aan Aan Voor: sluitertijd, Achter: diafragma Voor: sluitertijd, Achter: diafragma “No” blz. 137 blz. 141 blz. 142 blz. 142 blz. 142 blz. 142 blz. 143 blz. 143 blz. 143 blz. 144 blz. 145 blz.
SHUTTER FX Een sluitergeluid geeft audio-informatie wanneer de sluiter wordt ontspannen. Het geluid kan worden uitgeschakeld in sectie 3 van het setup-menu (blz. 130). Er zijn twee sluitergeluiden beschikbaar: signaal 1 gebruikt het sluitergeluid van de Dynax 9. Signaal 2 gebruikt het mechanische sluitergeluid van de legendarische Minolta CLE. VOLUME Het volume van de audiosignalen en geluidseffecten kan worden verhoogd of verlaagd in sectie 3 van het setup-menu (blz. 130).
TRILLINGSONDERDRUKKING Wanneer het trillingsonderdrukkingssysteem wordt geactiveerd kunt u regelen in sectie 4 van het setup-menu. Er zijn opties beschikbaar: Display + Exp. - wordt de ontspanknop half ingedrukt, dan wordt de triillingsonderdrukking ingeschakeld. Het effect van de trillingsonderdrukking is in het live-beeld te beoordelen. Anti-shake Display + Exp Full-time AF On Grip sensor On Ctrl dial set Manual exp. Delete conf. SS F/no. SS F/no.
GEBRUIK INSTELWIELEN De optie Control dial setup in sectie 4 van het setup-menu verandert de werking van het voorste en achterste instelwiel in de belichtingsstanden P, A en S. Belichtingscorrectie (blz. 59) kan ook aan een van de instelwielen worden toegewezen.Kijk in de teksten over de belichtingsstanden voor meer informatie. Anti-shake SS Full-time AF SS Grip sensor F/no. Ctrl dial set F/no. Manual exp. Delete conf. P (Programma) Voor Achter SS Ps shift F/no. SS Ps shift F/no.
GEBRUIK INSTELWIELEN - HANDINSTELLING BELICHTING De optie manual exposure in sectie 4 van het setup-menu verandert de werking voor voorste en achterste instelwiel in de stand voor handmatige belichtingsregeling (M). er zijn drie opties: SS F/no. F/no. SS Program manual Voorste instelwiel Acherste instelwiel Sluitertijd Diafragma Diafragma Sluitertijd Geprogrammeerd handmatig - zowel sluitertijd als diafragma worden gebruikt om de belichting te veranderen, volgens de programmacurve van de camera.
OVERSPEELSTAND Lees dit hoofdstuk goed door voordat u de camera met een computer verbindt. Details over het gebruik en de installatie van de DiMAGE Viewer software vindt u in software-gebruiksaanwijzing. De DiMAGE gebruiksaanwijzingen geven geen informatie over de beginselen van het werken met computers en hun besturingssysteem. Kijk daarvoor in de gebruiksaanwijzing die bij uw computer hoort.
CAMERA OP EEN COMPUTER AANSLUITEN Gebruik wanneer u de camera op de computer aansluit een volledig geladen batterij. Het gebruik van een netstroomadapter (apart verkrijgbaar) is overigens te prefereren boven batterijvoeding. Gebruikers van Windows 98 dienen voordat ze de camera op de computer aansluiten eerst de tekst te lezen over de computeraansluiting bij hun besturingssystemen. 1.Start de computer. De computer moet aan staan voordat u de camera aansluit. 2.Open het van de AV-uitgang/USB-aansluiting.
VERBINDING MET WINDOWS 98 / 98 SECOND EDITION De driver hoeft maar eenmaal te worden geïnstalleerd. Hij kan automatisch worden geïnstalleerd, met de DiMAGE installer, of handmatig met de wizard voor nieuwe hardware van het besturingssysteem. Tijdens de installatie vraagt het besturingssysteem om de Windows 98 CD-ROM; plaats die in de CDROM drive en volg de verdere instructies op het scherm. Voor andere Windows besturingssystemen is geen speciale driver-software nodig.
HANDMATIGE INSTALLATIE Wilt u de Windows 98 driver handmatig installeren, volg dan eerst de instructies voor het aansluiten van de camera op de computer op blz 147. Wanneer de camera op de computer is aangesloten merkt het besturingssysteem dat er nieuwe hardware is aangesloten en de wizard voor nieuwe hardware wordt geopend. Plaats de DiMAGE software CD-ROM in de CD-ROM drive. Klik om naar het volgende scherm te gaan. Klik de aanbevolen optie (recommended) aan. Klik daarna om te vervolgen.
De wizard voor nieuwe hardware zal de locatie van de driver bevestigen. Klik om te vervolgen met de installatie van de driver in het systeem. Een van deze drie drivers zal worden gevonden: MNLVENUM.inf, USBPDR.inf of USBSTRG.inf De letter van de CD-ROM drive kan per computer verschillen. Het laatste venster zal de installatie van de driver bevestigen. Klik om de wizard voor nieuwe hardware af te sluiten.
QUICKTIME SYSTEEMEISEN Volg voor de installatie van QuickTime de instructies in de Read-me map en in het installatieprogramma. Macintosh gebruikers kunnen de nieuwste versie van QuickTime gratis downloaden op de website van AppleComputer: http://www.apple.com.\ IBM PC / AT compatible Pentium computer Windows 95, 98, 98SE, NT, Me, 2000 Professional of XP. 32MB of meer RAM Sound Blaster of compatible geluidskaart DirectX 3.
WERKEN MET MAPPEN OP DE GEHEUGENKAART Is de camera eenmaal aangesloten op de computer, dan kunt u beeld- en geluidsbestanden openen door simpelweg dubbel te klikken op de symbolen ervan. Overzetten van beelden en geluidsopnamen kunt u uitvoeren door bestanden met de muis naar de computer of een map van de computer te slepen. Drive Icon De map Misc. bevat DPOF printbestanden (blz. 126). Dcim Bestanden en mappen op de geheugenkaart kunt u via de computer wissen.
Beeldbestandsnamen beginnen met "PICT," gevolgd door een viercijferig bestandsnummer plus een tif, mrw. jpg, jpe mov, of thm extensie. Gesproken-memo-bestanden hebben een wav extensie en dezelfde naam als het beeldbestand. De thumbnails (thm) worden door de camera en de DiMAGE Viewer gebruikt. Wordt er een nieuwe map aangemaakt, dan zal het getal van de eerste drie tekens 1 hoger zijn dan de het hoogste mapnummer op de kaart. Komt het indexnummer in de bestandsnaam boven 9.
CAMERA VAN DE COMPUTER LOSKOPPELEN Ontkoppel de camera nooit wanneer het toegangslampje rood brandt – de informatie of de geheugenkaart zelf kan er door beschadigen. WINDOWS 98 / 98 SECOND EDITION Het toegangslampje mag niet rood branden. Zet de camera uit en ontkoppel de USB-kabel. WINDOWS ME, 2000 PROFESSIONAL EN XP Klik met de linker muisknop op het symbool voor het ontkoppelen van hardware in de taakbalk. Er verschijnt een venster met het apparaat dat kan worden afgesloten.
In het venster voor het loskoppelen van hardware worden de te stoppen apparaten in een lijst weergegeven. Markeer het apparaat door er op te klikken en klik op "Stop”. Er verschijnt een bevestigingsscherm, met daarin de af te sluiten apparaten. "OK" zal het apparaat stoppen. Het derde en laatste scherm verschijnt om aan te geven dat de camera nu veilig van de computer kan worden losgekoppeld. Klik op OK. Zet de camera uit en ontkoppel de USB-kabel.
GEHEUGENKAART VERWISSELEN (OVERSPEELSTAND) Pas goed op wanneer u geheugenkaarten verwisselt terwijl de camera met de computer verbonden is. Bij verkeerde handelingen kan er beeldinformatie verloren gaan. Kijk altijd goed of het toegangslampje niet rood brandt voordat u de geheugenkaart verwijdert. WINDOWS 98 / 98 SECOND EDITION 1. Zet de camera uit 2. Verwissel de geheugenkaart. 3. Zet de camera aan om de USB-verbinding tot stand te brengen. WINDOWS ME, 2000 PROFESSIONAL EN XP 1.
DRIVER-SOFTWARE VERWIJDEREN – WINDOWS 1. Plaats een geheugenkaart in de camera en verbind hem met een USB-kabel met de computer. Tijdens deze procedure moeten andere apparaten niet zijn aangesloten. 2. Rechts-klik op Deze Computer en kies “Eigenschappen” uit het menu. Windows XP: ga van het Start-menu naar het Configuratiescherm. Klik op Prestaties en onderhoud. Klik op “Systeem” om het venster met eigenschappen te openen. 3.
PROBLEMEN OPLOSSEN Hieronder wordt een aantal eenvoudige bedieningsproblemen behandeld. Voor verdergaande problemen of defecten, of wanneer bepaalde problemen steeds terugkeren, kunt u het beste contact opnamen met de Technische Dienst van Minolta. Probleem Symptoom Oorzaak Oplossing De batterijen zijn leeg Herlaad de batterijen (blz. 22). Er verschijnt niets op het LCDscherm of in de zoeker/monitor. Netstroomadapter is niet goed aangesloten.
Probleem Symptoom Scherptelsignaal is rood Opnamen zijn niet scherp. Opnamen zijn zonder flits binnen of bij weinig licht gemaakt. Oorzaak Oplossing Onderwerp is te dichtbij Let op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik bevindt (0,5 m – oneindig) of gebruik de macrostand (blz. 49). Camera staat in de macrostand. Zet macro-instelling uit (blz. 49). In de onderhavige situatie kan er niet goed worden scherpgesteld (blz. 29).
Probleem Symptoom Oorzaak Oplossing Opname-informatie verschijnt, maar het live-beeld is geheel wit of zwart. Camera staat op handmatige belichting (M). Sluitertijd/diafragma-combinatie geeft extreme onder- of overbelichting van het live-beeld. Verander de sluitertijd- en/of diafragmainstelling totdat er een beeld op de monitor verschijnt (blz. 56). Live-beeld wordt zwartwit. Camera wordt gebruikt in situatie met weinig licht.
OVER HET SNOER VAN DE LITHIUM-ION BATTERIJLADER Het meegeleverde netsnoer is afgestemd op de regio van verkoop.
ONDERHOUD EN OPSLAG Lees om het maximum uit uw camera te halen dit hoofdstuk goed door. Met goede verzorging zal hij jarenlang dienst doen. ONDERHOUD • Stel de camera niet bloot aan slagen of schokken. • Zet de camera tijdens transport uit. • Deze camera is niet waterdicht of spatwaterdicht. Met natte handen plaatsen/verwijderen van de batterijen of de CompactFlash kaart, of met natte handen bedienen van de camera kan tot schade leiden.
BEDRIJFSTEMPERATUUR EN -OMSTANDIGHEDEN • Deze camera is ontworpen voor gebruik in temperaturen van 0°C tot 40°C. • Laat de camera nooit achter in een omgeving waarin het erg warm kan worden, zoals in een auto die in de zon staat, of waar het erg vochtig is. • Brengt u de camera van een koude naar een warme omgeving, doe hem dan in een goed afgesloten plastic zak om condensvorming te voorkomen. Laat de camera acclimatiseren en haal hem dan uit de plastic zak.
BATTERIJEN • Batterijprestaties nemen af naarmate het kouder is. In een koude omgeving is het aan te bevelen reservebatterijen op een warme plaats te bewaren, onder een jas bijvoorbeeld. Wanneer ze weer op temperatuur komen kunnen batterijen zich weer herstellen. • Berg de batterij niet op wanneer hij volledig geladen is. • Bergt u de batterij voor langere tijd op, herlaad hem dan elke zes maanden vijf minuten. Als een batterij geheel leeg raakt is het soms niet meer mogelijk hem weer op te laden.
VOOR BELANGRIJKE EVENEMENTEN EN REIZEN • Controleer de werking van de camera, maak testopnamen en koop reservebatterijen. • Minolta draagt geen verantwoordelijkheid voor schade of verlies als gevolg van een defect aan de apparatuur. VRAGEN EN SERVICE • Hebt u vragen omtrent uw camera of laadapparaat, neem dan contact met uw handelaar of neem contact op met Minolta. • Neem voordat u apparatuur ter reparatie opstuurt eerst contact op met de Technische Dienst van Minolta.
INDEX Adobe RGB, 2, 102, 103, 152 Autofocus Continu, 46 Enkelvoudig, 46 Flex Scherpstelpunt 48, 49, 107 Fulltime, 143 Signalen, 35, 46 Subject Tracking, 46, 106 Automatische spaarschakeling, 24, 142, 151 Batterij Conditie, 24 Opladen, 4, 5, 22 Verwisselen, 23 Verzorging en opslag, 4, 164 Beeldgrootte, 82-83, 85 Beeldkwaliteit, 82-84 Beeldselectiescherm, 118 Bestandsindeling, 152 Bestandsnaam, 152-153 Camera Cameragevoeligheid (ISO), 56, 74, 75 Camerahuis, 14 Continu transport Bracketing, 62 High speed, 64 S
Formatteren, geheugenkaart, 27, 120, 153 Geheugen, 72-73, 106 Geheugenkaart Formatteren, 27, 120, 153 Verwisselen, 26-27 Handmatige scherpstelling, 47 Directe, 105, 107 Interval Instelling, 66 Setup, 96 Versnelde-weergave-film, 66 Kleurverzadiging, correctie, 62, 77 Kleurinstelling, 2, 102, 103, 136 Kopiëren, 122, 152 Lichtnetadapter, 25, 67, 147 LW Geprogrammeerd handinstelling, 145 Programma, 51, 144 Programma-shift, 56 Sluitertijdvoorkeuze, 55, 144 Macro, 37, 49 Map Aanmaken, 138 Mapindeling, 152-153 Map
TECHNISCHE GEGEVENS Effectief aantal pixels: CCD: Cameragevoeligheid (ISO): Beeldverhouding: Objectiefconstructie: Lichtsterkte: Brandpuntsafstand: Scherpstelbereik: Filterdiameter: Autofocus-systeem: Sluiter: Oplaadtijd ingebouwde flitser: Zoeker-LCD: Monitor-LCD: Beelddekking: A/D-conversie: Opslagmedia: Bestandsformaten: PRINT Image Matching II: Menutalen: AV-output: 168 TECHNISCHE GEGEVENS 5,0 miljoen 2/3-type progressieve primaire-kleuren-CCD met een totaal van 5,3 miljoen pixels Auto en 100, 200,
Batterij: Batterijprestaties (opname): Batterijprestaties (weergave): Externe stroombron: Afmetingen: Gewicht: Bedrijfstemperatuur: Toegestane luchtvochtigheid: Een NP-400 lithium-ion batterij Aantal opnamen: ca.330 beelden met een NP-400 lithium-ion batterij, beelden op vol formaat (2560 x 1920), standaard beeldkwaliteit, zoeker aan, LCDmonitor uit, flits gebruikt bij 50% van de opnamen, geen directe weergave, geen voice memo. Continu weergavetijd: ca.
BATTERY PACK BP-400 De Battery Pack BP-400 is een handzame extra stroombron voor de camera. Met dit accessoire kunt u twee NP-400 lithium-ion batterijen of zes Ni-MH of alkaline batterijen gebruiken om de camera te voeden. Neem voor meer informatie over het Battery Pack BP-400 of andere accessoires contact op met uw Minolta dealer.
24 uur per dag productondersteuning vindt u op www.minoltasupport.com. Camera-info, opnametips, digitale beeldbewerking: ontdek Minolta’s nieuwe internetwereld en bezoek www.minoltaphotoworld.com © 2003 Minolta Co., Ltd. under the Berne Convention and the Universal Copyright Convention.