NL GEBRUIKSAANWIJZING 9222-2778-15 MM-A208
VOORDAT U BEGINT Gefeliciteerd met uw aanschaf van de Minolta digitale camera. Neem uw tijd deze gebruiksaanwijzing goed door te lezen; dan bent u er zeker van dat u alle mogelijkheden van uw camera maximaal zult benutten. Deze gebruiksaanwijzing bevat informatie over producten die voor september 2002 werden geïntroduceerd. Wilt u weten of producten die na die datum zijn uitgebracht met deze camera kunnen worden gebruikt, informeer dan bij uw handelaar of neem contact op met Minolta (adres op achterzijde).
CORRECT EN VEILIG GEBRUIK Neem onderstaande waarschuwingen ter harte voordat u het product gebruikt. WAARSCHUWING Verkeerd gebruik van batterijen kan leiden tot het vrijkomen van schadelijk vloeistoffen, oververhitting of explosie, waardoor schade en letsel kunnen ontstaan. Volg onderstaande waarschuwing goed op: • • • • • • • • • • 4 Gebruik alleen batterijen van het in deze gebruiksaanwijzing opgegeven type. Plaats de batterijen niet met de polen (+/-) verkeerd om.
• Gebruik alleen de aangegeven netstroomadapter, en dan uitsluitend op het voltage waarvoor de adapter geschikt is. Een defecte adapter of een onjuist voltage kan schade of letsel als gevolg van brand of een elektrische schok veroorzaken. • Demonteer dit product niet. Wanneer u een hoog-voltage-circuit in het binnenwerk aanraakt kunt u een elektrische schok oplopen.
PAS OP • Gebruik of bewaar dit product niet in een warme of vochtige omgeving als het dashboardkastje of de bagageruimte van een auto. Het kan leiden tot schade aan het product of de batterijen, wat brandwonden of ander letsel als gevolg hitte, brand, explosie, of lekkende batterijvloeistof kan veroorzaken. • Zijn de batterijen gaan lekken, gebruik dit product dan niet meer. • Bij lang voortdurend gebruik wordt de camera warm.
INHOUD Benaming van de onderdelen ..............................................................................................................12 Camerahuis .............................................................................................................................12 Data-scherm ............................................................................................................................15 Monitorweergave - opnamestand .........................................................
Opnamestand - geavanceerde technieken ..........................................................................................40 Weergave-instellingen - opnamestand ....................................................................................40 Pro-auto-toets ..........................................................................................................................42 Toets Spot/AE-lock ...................................................................................................
Contrastcorrectie ................................................................................................................76 Correctie kleurverzadiging..................................................................................................77 Filters..................................................................................................................................77 Fotografische basisprincipes ...................................................................................
Opdracht voor index-print .....................................................................................................115 DPOF printopdracht opheffen................................................................................................115 Beelden kopiëren...................................................................................................................116 Setup-stand ...........................................................................................................
Camera van de computer loskoppelen..................................................................................142 Windows 98 / 98 second edition ......................................................................................142 Windows ME, 2000 Professional en XP...........................................................................142 Macintosh .........................................................................................................................143 Problemen oplossen ...
BENAMING VAN DE ONDERDELEN CAMERA-BODY * Deze camera is een geavanceerd optisch instrument. Houd de aangewezen plaatsen zorgvuldig schoon. Lees de informatie over onderhoud en opslag achterin deze gebruiksaanwijzing (blz. 148). Datascherm (blz. 15) Toets digitale onderwerpsprogramma’s (blz. 32) Ingebouwde flitser (blz. 30) Index brandpuntsafstand Zoomring1 Pro-auto-toets(blz. 42) Riem-oogje (blz. 18) Instelwiel Objectief* Ontspanknop Scherpstelring (blz. 43) Deurtje kaartruimte (blz.
Opnamestand (blz. 26) Weergavestand (blz. 34) Filmstand (blz. 102) Setup-stand(blz. 118) Overspeelstand (blz. 132) Weergaveschakelaar Informatietoets (blz. 40, 36) Ontgrendeling Accessoireschoentje Oculairsensors* (blz. 40) Hoofdschakelaar/Keuzeknop Elektronische zoeker* (EVF) (blz. 31) Toets Spot/ Belichtingsvergren deling (blz. 43) Menutoets Toegangslampje Stuurknop LCD-monitor* (blz. 16) Vergrotingstoets Deksel aansluiting afstandsbediening (blz. 57) Vergrendeling batterijruimte (blz.
Belichtingsstanden (blz. 52) Lichtmeetmethoden (blz. 51) Transportstanden (blz. 58) Witbalans (blz. 67) Geheugen (blz. 50) Cameragevoeligheid (blz. 70) Functietoets Macro-ontgrendeling (blz. 47) Functiewiel(blz. 48) Dioptrie-instelwiel (blz. 31) Flitsaansluiting (blz. 72) Toets scherpstelstand (AF/MF) (blz. 43) Statiefaansluiting Regeleenheid digitale effecten (blz.
DATASCHERM Het datascherm bovenop de camera geeft de status van de camera weer. Ter informatie zijn hier alle symbolen weergegeven. Opnameteller (blz. 84) Digitale onderwerpsprogramma’s (blz. 32) Pijlen onderwerpsprogramma’s (blz. 32) Batterijconditie (blz. 21) Belichtingsstand (blz. 52) Witbalans (blz. 67) Cameragevoeligheid (blz. 70) Flitscorrectie (blz. 74) Rode-ogen-reductie (blz. 88) Draadloos flitsen (blz. 90) Handmatige scherpstelling (blz. 43) De opnameteller gaat niet hoger dan 999.
MONITORWEERGAVE – OPNAMESTAND 10. Belichtingscorrectie (blz. 74) 11. Witbalans (blz. 67) 12. Belichtingsstand/Digitale onderwerps-programma’s (blz. 52, 32) 1. Microfoon 2. Flitsstand (blz. 88) 3. Flitssignaal (blz. 30) 4. Gebruiksstand 5. Flitscorrectie (blz. 74) 6. Filter (blz. 77) 7. Kleurverzadigingscorrectie (blz. 77) 8. Contrastcorrectie (blz. 76) 9. Verscherping (blz. 99) 13. Lichtmeetmethode (blz. 51) 14. Sluitertijd 15. Diafragma 16. Waarschuwing cameratrilling (blz. 31) 17.
MONITORWEERGAVE – QUICK VIEW & WEERGAVESTAND Gebruiksstand Beeldgrootte (blz. 84) Beeldkwaliteit (blz. 85) Opnametijdstip Opnamedatum Opnamenummer/ totaal aantal opnamen Print-aanduiding(blz. 114) Vergrendeling (blz. 111) Gesproken memo (blz. 101) Gebruiksstand Beeldgrootte (blz. 84) Beeldkwaliteit (blz.85) Histogram Opnamedatum Sluitertijd Diafragmawaarde Witbalansinstelling (blz. 67) Gevoeligheid (blz. 70) Waarde belichtingscorrectie (blz. 74) Mapnaam (blz.
SNEL AAN DE SLAG Dit hoofdstuk behandelt het voorbereiden van de camera. Ook het verwisselen van baterijen en geheugenkaarten worden hier behandeld, alsmede het gebruik van externe voedingsbronnen. CAMERARIEM BEVESTIGEN 1 Bevestig de camerariem aan de camera als afgebeeld. Doe de riem altijd om, om schade te voorkomen wanneer u de camera laat vallen. In de draagriem is leer verwerkt, dat in natte toestand kan afgeven. Is de riem nat, vermijd dan contact met licht gekleurd materiaal en/of kleding.
ZONNEKAP PLAATSEN De zonnekap verhindert licht dat van buiten beeld komt de voorste lens te bereiken, zodat overstraling wordt voorkomen. Bij sterke lichtbronnen is gebruik van de zonnekap sterk aan te bevelen. Gebruik de zonnekap niet in combinatie met de ingebouwde flitser, anders ontstaat er een schaduw onderin beeld. Om de zonnekap te bevestigen plaatst u de rechthoekige uitholling op de rand van de zonnekap tegenover de index voor de brandpuntsafstand op de bovenzijde van het objectief (1).
BATTERIJEN PLAATSEN EN VERWISSELEN De bij de camera geleverde AA nikkel-metaalhydridebatterijen moeten eerste worden geladen voor dat u ze voor het eerste gebruikt. Kijk daarvoor in de gebruiksaanwijzing van de lader. Controleer wanneer u baterijen gaat verwisselen of de camera is uitgeschakeld. Open de baterijruimte door de vergrendeling in de de open-stand te zetten. Plaats de baterijen. Let erop dat de plus- en minpolen van de batterijen goed zitten (zie de afbeelding in de batterijruimte).
AANDUIDING BATTERIJCONDITIE Deze camera is uitgerust met een automatische aanduiding voor de batterijconditie. Wanneer de camera aan staat verschijnt de batterij-indicatie op het datascherm, de elektronische zoeker en de LCD-monitor. Het monitor-symbool verandert van wit in rood wanneer de batterijen bijna leeg zijn. Verschijnt er niets, dan zijn de batterijen leeg of verkeerd geïnstalleerd. Batterijen vol - De batterijen zijn vers/geheel geladen.
EXTERNE VOEDING (APART GELEVERD) De netstroomadapter stelt u in staat de camera via het lichtnet van stroom te voorzien. Bij intensief of langdurig gebruik spaart u daarmee de batterijen. Wanneer de camera op de computer wordt aangesloten is gebruik ook aan te bevelen. Netstroomadapter AC-1L is bestemd voor gebruik in Noord-Amerika, Japan en Taiwan, model AC-2L is voor de overige gebieden.
1 2 3 4 5 Open het deurtje van de kaartsleuf in de aangegeven richting (1). Wilt u een geheugenkaart verwijderen, klap de uitwerphendel uit (2) en duw erop (3). Nu kunt u de kaart uitnemen. Denk eraan dat de kaart door het gebruik heet kan zijn. Schuif de geheugenkaart in de kaartsleuf totdat de uitwerp-hendel naar buiten komt (4). Plaats de kaart zo dat de voorzijde naar de voorzijde van de camera is gericht. Duw de kaart altijd rechtstandig naar binnen, nooit schuin. Forceer de kaart nooit.
DATUM EN TIJD INSTELLEN Nadat u de geheugenkaart en de baterijen voor het eerst hebt geplaatst dient u de klok en de klander van de camera in te stellen. Wordt een beeldbestand opgeslagen, dan worden datum en tijd van opname samen met het beeld opgeslagen. Afhankelijk van de regio kan het ook noodzakelijk zijn de menu-taal te selecteren. Kijk daarvoor onder Camera-info op de volgende bladzijde. Zet de keuzeknop in de setup-stand. De camera wordt ingeschakeld en het setupmenu verschijnt.
Gebruik de rechts-toets van de stuurknop om de Advanced 2 tab van het menu te selecteren. Setup Reset default Adv.2 – EVF autoSwtch Auto EVF/LCD Date/Time set – Date format MM/DD/YYYY Basic Adv.1 Video output NTSC Power save 1 min. Cust. Gebruik de neertoets van de stuurknop om de datum/tijd-optie te selecteren. Druk op de rechts-toets. “Enter” verschijnt aan de rechterzijde van het menu. Advanced 2 sectie Druk op de centrale toets om scherm voor datum/tijd-instelling te laten verschijnen.
BASISHANDELINGEN OPNAME DE AUTOMATISCHE OPNAMESTAND ACTIVEREN Houd de ontgrendeling (1) ingedrukt en zet de keuzeknop in de fotostand. De elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor worden geactiveerd. Druk op de pro-auto-toets (2) om alle geprogrammeerde automatische functies in de basisstand te zetten. 2 Alle camerafuncties werken nu automatisch. Autofocus, automatische belichting en de beeldverwerkingssystemen werken samen om zonder rompslomp resultaten van professionele kwaliteit te realiseren..
OPNAMEN MAKEN 2 1 Zet de keuzeknop in de opnamestand (1). Draai aan de zoomring om de juiste uitsnede in te stellen (2). Het gevolg van een zoomverstelling is meteen zichtbaar in de zoeker (EVF) en de LCD-monitor. Richt het scherpstelveld op het onderwerp. • Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de scherpstelvergrendeling (blz. 28). • Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan 0,5 m de macro-instelling (blz.47).
SCHERPSTELVERGRENDELING De scherpstelvergrendeling wordt gebruikt wanneer het onderwerp zich buiten het beeldmidden en buiten het scherpstelveld bevindt. U kunt de scherpstelvergrendeling ook gebruiken voor speciale scherpstelsituaties, waarin de autofocus zijn werk niet goed kan doen. Richt het scherpstelveld op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in en houd hem in die stand. • De scherpstelsignalen zullen aangeven dat de scherpstelling vergrendeld is.
SCHERPSTELSIGNALEN Deze digitale camera is uitgerust met een snel en precies autofocus-systeem. De scherpstelsignalen in de rechter benedenhoek van de zoeker/monitor geven de scherpstelstatus aan. Kijk voor meer informatie over scherpstelmethoden op blz. 83. Wit scherpstelsymbool – scherpstelling in orde. Rood scherpstelsymbool – scherpstelling niet mogelijk. Onderwerp is te dichtbij of een van onderstaande situaties doet zich voor. Fotograferen blijft mogelijk.
GEBRUIK VAN DE INGEBOUWDE FLITSER Bij weinig licht of binnenshuis kunt u flitslicht gebruiken om het onderwerp te verlichten; daarmee voorkomt u ook trillingsonscherpte als gevolg van een te lange sluitertijd. U kunt de flitser ook voor invulflits gebruiken om te donkere beeldpartijen op te helderen. Verwijder altijd de zonnekap wanneer u de ingebouwde flitser gebruikt; anders geeft de zonnekap schaduw onderin het beeld. Om de flitser te activeren klapt u hem aan de twee tabjes aan weerszijden omhoog.
HANTEREN VAN DE CAMERA Pak de camera stevig met de rechterhand vast en ondersteun de camera met uw linkerhand. Houd uw ellebogen in uw zijden gedrukt en zet uw voeten op schouderbreedte uit elkaar om stabiel te staan. U kunt de elektronische zoeker tussen 0 en 90 graden kantelen. Pak de zoeker simpelweg tussen duim en wijsvinger en zet hem in de gewenste stand. Berg de camera altijd op met de zoeker in neergeklapte positie.
TOETS DIGITALE ONDERWERPSPROGRAMMA’S 1 Met de toets voor digitale onderwerpsprogramma's (1) optimaliseert u de camera-instellingen voor bepaalde onderwerpen en omstandigheden. Belichting, witbalans en beeldverwerking werken daarbij eendrachtig samen voor de mooiste resultaten. Met indrukken van de toets voor de digitale onderwerpsprogramma's doorloopt u de verschillende standen: portret, sport/actie, zonsondergang, nachtportret, tekst en de originele belichtingsstand.
De camera streeft bij de digitale onderwerpsprogramma's naar optimale instellingen, maar het is mogelijk een aantal instellingen naar eigen smaak te wijzigen. De AF-stand kan worden gewijzigd (blz. 81). De spot-actie-stand gebruikt continu AF, de andere standen enkelvoudige AF. De instelling voor digitale effecten kan worden gebruikt voor aanpassingen in belichting, contrast en kleur (blz. 62). De verscherping is regelbaar bij sport/actie, zonsondergang en tekst (blz. 97).
BASISHANDELINGEN WEERGAVE U kunt beelden bekijken in de Quick View (snelweergave) of de weergave-stand. Hier worden de basisfuncties van beide standen besproken. De weergavestand heeft extra menu-functies, zie blz. 106. Zet de keuzeknop in de weergavestand om beelden terug te zien. Wilt u beelden bekijken terwijl de opnamestand of de filmstand actief is, druk dan op de Quick View/Wissen-knop. ENKELVOUDIGE WEERGAVE EN HISTOGRAMWEERGAVE Gebruiksstand Beeldgrootte (blz. 84) Beeldkwaliteit (blz.
BEELDWEERGAVE Werkt u met Quick View of de weergavestand, gebruik dan de links/rechts-toetsen van de stuurknop om door de beelden op de geheugenkaart te scrollen. Wilt u het histogram van een foto bekijken, druk dan op de up-toets. Druk de neertoets om terug te gaan naar enkelvoudige weergave. Wilt u vanuit Quick View terug naar de opnamestand, druk dan op de menu-toets. Stuurknop QV/Wissen-toets BEELDEN WISSEN U kunt het vertoonde beeld wissen. Een gewist beeld kan niet worden teruggeroepen.
QUICK VIEW EN WEERGAVE VERANDEREN Met de informatietoets in het midden van de weergaveschakelaar regelt u welke informatie wordt vertoond. Elke keer dat er op de knop wordt gedrukt treedt een volgende stand in werking, in de volgorde: volledige weergave, alleen beeld, index-weergave. Volledige weergave Alleen beeld Index-weergave Bij index-weergave verplaatst u het gele selectiekader met de links/rechts-toetsen langs de thumbnails.
VERGROTE WEERGAVE Bij enkelbeeldweergave kunt u een stilstaand beeld vergroten om het in detail te bestuderen. Beelden kunnen worden vergroot tussen 1,2X en 4,0X, in stappen van 0,2X. Beelden op formaat 640 X 480 kunnen slechts worden vergroot tussen 1,2X en 2,0X. RAW en superfijn-beelden kunnen niet worden vergroot. 1 Druk wanneer het te beoordelen beeld wordt weergegeven op de vergrotingstoets (1). De vergrotingsfactor is te zien in de zoeker/monitor.
FILMS AFSPELEN Standaard films, Night movies, versnelde-weergave-films en UHS continu-films kunnen met de camera worden afgespeeld. Filmbestanden zijn gemarkeerd met een symbool onderaan het scherm. Standaard films en Night movies zijn te herkennen aan een thumbnail van hun eerste beeldje. : play Druk op de centrale toets van de stuurknop om het bestand af te spelen. : pause : stop 23s Druk op de stuurknop om de filmweergave te pauzeren; opnieuw indrukken hervat het afspelen.
BEELDEN OP TELEVISIE WEERGEVEN Het is mogelijk gemaakte opnamen op uw televisie weer te geven. De camera heeft een video-uitgang, waarmee u hem met behulp van de meegeleverde AV-kabel kunt aansluiten. De camera is compatible met zowel de PAL- als de NTSC-standaard. U kunt controleren voor welk van deze twee systemen de camera is ingesteld in de Advanced 2 sectie van het setup-menu (blz. 118). 1. Schakel televisie en camera uit. 2. Steek de mini-stekker van de AV-kabel in de AV-uitgang van de camera 3.
OPNAMESTAND - GAEVANCEERDE TECHNIEKEN Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde informatie over de opnamefuncties en werking van de camera. Lees alles eerst door voor een inventarisatie of zoek eerst de zaken op die u het eerst wilt weten. WEERGAVE-INSTELLINGEN – OPNAMESTAND Met de display-schakelaar en de informatietoets op de achterkant van de camera regelt u waar het beeld wordt weergegeven en welke informatie in beeld verschijnt.
Met de informatietoets in het midden van de display-schakelaar regelt u welke informatie in het live-beeld wordt weergegeven. Elke keer dat die toets wordt ingedrukt gaat de weergave naar de volgende optie: standaard weergave, scherpstelkader, real-time histogram en alleen live-beeld. Het aantal schermen en hun eigenschappen kan worden ingesteld in de Advanced 1 sectie van het setup-menu (blz.
PRO-AUTO-TOETS 1 Een druk op de pro-auto toets (1) zet in de opnamestand voor foto’s alle automatische en geprogrammeerde functies van de camera terug in hun basisstand. De systemen van de camera werken dan optimaal samen om een professionele kwaliteit te bereiken; de fotograaf heeft dan maximale vrijheid voor timing en esthetische beslissingen. De pro-auto-toets heeft alleen betrekking op functies in de opnamestand of de filmstanden (blz. 105).
TOETS SPOT-AE LOCK De toets Spot/AE lock (spot/belichtingsvergrendeling) onder de keuzeknop op de achterzijde van de body vergrendelt de automatische belichtingsregeling. Met deze functie kunt u de belichting van een scene afstemmen op een specifiek onderdeel ervan, of op een grijskaart buiten de scene. Wanneer de toets Spot-AE-lock ingedrukt wordt gehouden verschijnt de spotmeetcirkel, die aangeeft in welk deel van het beeld gemeten wordt; de sluitertijd en het diafragma verschijnen in zwart op de monitor.
AUTOFOCUS-VELDEN EN -STURING Wanneer u foto's maakt kunt u met de stuurknop het te gebruiken autofocusveld kiezen en het spotscherpstelpunt binnen het beeld verplaatsen. De keus uit twee scherpstelvelden, het brede scherpstelveld of het spot-scherpstelpunt, geeft u flexibiliteit in uiteenlopende omstandigheden. Het brede scherpstelveld is een groep lokale scherpstelveldjes die samenwerken.
FLEX SCHERPSTELPUNT Het spot-scherpstelpunt kan naar elk gewenst punt in beeld worden verplaatst. Dit flex-scherpstelpunt komt zeer goed van pas bij onderwerpen buiten het beeldcentrum. Het flex-scherpstelpunt kan niet worden gebruikt met digitale zoom (blz. 46). Wanneer het kruis van de spot-schepstelling verschijnt kunt u het scherpstelpunt met de vierwegtoetsen van de stuurknop naar elke plaats binnen het live-beeld verplaatsen.
DIGITALE ZOOM Met de digitale zoom bereikt u een vergroting van tweemaal. Digitale zoom kan niet worden gebruikt in combinatie met de RAW kwaliteitsinstelling en bij filmopnamen. Druk op de vergrotingstoets (1) op de achterzijde van de camera. De vergroting is meteen zichtbaar. Opnieuw op de vergrotingstoets drukken heft de digitale zoom op. Op de LCD-monitor wordt het live-beeld vergroot, in de zoeker wordt met een donker kader een uitsnede gemaakt. In de zoeker/monitor verschijnt "X2.
MACROSTAND De macrostand is bestemd voor dichtbijopnamen van kleine onderwerpen. De macrostand kan in combinatie met de digitale zoom worden gebruikt om het dichtbij-effect te versterken. Onderwerpsprogramma's kunnen met de macro-instelling worden gecombineerd, evenals filmopnamen. In de macrostand kan de ingebouwde flitser niet worden gebruikt. Breng een van de pijlen op de zoomring in lijn met de pijl naast de macroschakelaar.
FUNCTIEWIEL GEBRUIKEN Geheugenfunctie, lichtmeetmethode, belichtingsstand, transportstand, witbalans en cameragevoeligheid stelt u met het functiewiel in. Veranderingen uitvoeren met het functiewiel gaat heel eenvoudig. Het functiewiel werkt alleen voor foto's. 1 Zet het functiewiel in de te veranderen stand (1). Druk de knop in het midden in en draai de instelknop in de gewenste stand (2). Laat de ontgrendelknop los. Veranderingen worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven.
Functiewiel MEM PASM Display Menu P A S M DRIVE WB ISO 100, 200, 400, 800. Instelling Geheugenregisters of de instelfunctie worden geselecteerd met een speciaal menu in de monitor/zoeker.
GEHEUGEN – CAMERA-INSTELLINGEN OPSLAAN U kunt vijf sets camera-instellingen opslaan. Zo kunt u onder regelmatig terugkerende omstandigheden snel alle nodige instellingen realiseren, zonder ze stuk voor stuk te hoeven uitvoeren. Alle instellingen van het opnamemenu kunnen worden opgeslagen, behalve de instellingen voor de spot/AEL-toets, de onderwerpsprogramma's, de datum/tijd-imprint in de foto gesproken memo en de directe weergave.
Wilt u een instelling oproepen, druk dan op de functietoets en markeer het geheugenregister via het instelwiel. Laat de functietoets los om de geheugeninstellingen van kracht te laten zijn. Geheugeninstellingen kunnen ook worden opgeroepen met de toets voor digitale onderwerpsprogramma’s (zie blz. 129) De opgeslagen camera-instellingen kunnen niet uit het geheugen worden gewist door de camera uit te zetten of door het gebruik van de pro-auto-toets.
BELICHTINGSSTANDEN De camera heeft vier verschillende belichtingsstanden. Programma-automatiek is bedoeld voor zorgeloos fotograferen. Diafragma- en sluitertijdvoorkeuzeautomatiek geven u de mogelijkheid het beeld meer naar uw hand te zetten zonder aan snelheid in te boeten, terwijl de handinstelling maximale beheersing geeft. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 48. P Programma-automatiek – camera regelt zowel sluitertijd als diafragma.
PROGRAMMA-AUTOMATIEK De programma-automatiek gebruikt informatie omtrent de helderheid en de brandpuntsafstand van het objectief om de belichtingsinstelling te optimaliseren. Dit geavanceerde belichtingssysteem geeft de fotograaf de vrijheid om te fotograferen zonder zich te bekommeren omtrent technische zaken als de juiste belichtingsinstelling. De sluitertijd- en diafragmawaarden worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven.
DIAFRAGMAVOORKEUZE – A 2 De fotograaf kiest het diafragma en de camera kiest de sluitertijd die nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de A-stand is geselecteerd wordt de diafragmawaarde in de zoeker/monitor blauw. 1 Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste diafragmawaarde in te stellen. Druk de ontspanknop half in om het belichtingssysteem te activeren (2); de gekozen sluitertijd wordt weergegeven.
SLUITERTIJDVOORKEUZE – S 2 1 De fotograaf kiest de sluitertijd en de camera kiest het diafragma dat nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de S-stand is geselecteerd wordt de sluitertijdwaarde in de zoeker/monitor blauw. Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste sluitertijdwaarde in te stellen. Druk de ontspanknop half in om het belichtingssysteem te activeren (2); het gekozen diafragma wordt weergegeven.
HANDINSTELLING – M Handinstelling maakt een vrije keuze van sluitertijd en diafragma mogelijk. In deze stand worden sluitertijd en diafragma niet door de camera geregeld, waardoor de fotograaf alle zeggenschap over de belichting heeft. U kunt sluitertijd en diafragma in halve waarden instellen. Het sluitertijdenbereik is bij handinstelling 15 tot 1/2000 s seconde plus tijdopnamen, als de cameragevoeligheid is ingesteld op Auto.
TIJDOPNAMEN Tijdopnamen moeten worden gemaakt in de stand voor handmatige belichtingsregeling (M). U kunt opnamen maken van maximaal 30 s door de ontspanknop zolang ingedrukt te houden als u wenst. Voor tijdopnamen is gebruik van een statief en een aftandsbediening sterk aan te raden. Het belichtingssysteem van de camera kan niet worden gebruikt om de duur van tijdopnamen te bepalen. Daarvoor wordt gebruikt van een losse belichtingsmeter aangeraden.
TRANSPORTSTANDEN Met de transportstanden regelt u de manier waarop beelden worden opgenomen. Op het datascherm en in de zoeker/monitor verschijnen symbolen voor de transportstand. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 48. Enkelbeeldtransport – elke keer dat de ontspanknop wordt ingedrukt wordt een enkele opname gemaakt. Bracketing – opnameseries maken met verschil in belichting, contrast of kleurverzadiging. Continu-transport – opnamen maken zolang de ontspankop ingedrukt wordt gehouden.
CONTINU TRANSPORT In de stand voor continu-opnamen worden er achtereen opnamen gemaakt zolang de ontspanknop ingedrukt wordt gehouden. De continu-stand werkt als de motordrive van een gewone fotocamera. Het aantal opnamen dat u per keer achtereen kunt opnemen is afhankelijk van de instellingen voor beeldkwaliteit en beeldgrootte. De maximale opnamesnelheid is 2 beelden per seconde, met handmatige scherpstelling en handmatige belichtingsregeling. De continu-stand stelt u in met de keuzeknop (blz. 48).
HIGH-SPEED CONTINU-TRANSPORT Met high-speed continu-transport kunt u snel opnamen achtereen maken. U kunt fotograferen met ca. 3 beelden per seconde op vol formaat, met handmatige scherpstelling en handingestelde belichting. Bij opnamen kleiner dan 2560 X 1920 pixels ligt de snelheid hoger. Continu-transport stelt u in met het functiewiel (blz. 48). Drukt u de ontspanknop in en houdt u hem ingedrukt, dan blijft de camera opnamen maken totdat het maximum aantal is bereikt of de ontspanknop wordt losgelaten.
UHS CONTINU-TRANSPORT Met de stand UHS continu-transport kunt u series beelden van 1280 x 960 pixels maken met een snelheid van ongeveer 7 beelden per seconde. Het aantal beelden dat u per keer kunt opnemen is afhankelijk van de beeldkwaliteitsinstelling: extra fijn 32 beelden, fijn – 62 beelden en standaard – 100 beelden. Deze instelling is niet te gebruiken in combinatie met de superfijn- of RAW-instellingen (blz. 84), met flits of met Digitale Onderwerpsprogramma’s.
BRACKETING Met deze functie maakt u zogenaamde belichtingstrapjes van drie opnamen. Eén opname is normaal belicht, één is overbelicht, de andere is onderbelicht. Naast deze belichtings-bracketing is het ook mogelijk variatie-series te maken met contrast, kleurverzadiging en de stand filter. U kunt echter maar één bracketing-soort tegelijk gebruiken. U kunt bracketing instellen met het functiewiel (blz. 48). 3 1 Zet het functiewiel in de transportstand (1).
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basishandelingen opname (blz. 27). Druk de ontspanknop half in (1) om de belichting voor de serie te vergrendelen; wanneer de camera op continu AF (blz. 83) is ingesteld blijft hij tijdens de serie de scherpstelling bijregelen. Druk de ontspanknop geheel in (2) en houd hem ingedrukt om de serie te maken; de drie opnamen worden gemaakt.
INTERVAL Met de intervalfunctie maakt u een serie foto- of filmopnamen met vaste tussenpozen. Op deze manier kunt u vertraagde processen versneld weergeven, zoals het opengaan van een bloem of de bouw van een huis. De ingebouwde flitser kan worden gebruikt. Direct weergeven (blz. 100) is uitgeschakeld. De parameters van de intervalserie stelt u in de Advanced 1 sectie van het opnamemenu in. Kijk bij het navigatie-gedeelte op blz. 80 voor het gebruik van het menu.
Ga na of de geheugenkaart genoeg opslagcapaciteit heeft voor het aantal beelden waar de intervalserie uit moet bestaan door het aantal beelden waaruit de serie moet bestaan te vergelijken met het aantal beelden dat nog kan worden opgenomen. Bij foto’s is het mogelijk de beeldgrootte en -kwaliteit in te stellen om het aantal beelden te verhogen dat op de geheugenkaart kan worden opgeslagen. Druk de ontspanknop in om de serie te starten.
ZELFONTSPANNER Met de zelfontspanner stelt u het moment van de opname met ongeveer 10 seconden uit, zodat u zelf op de foto kunt komen. De zelfontspanner wordt ingesteld met het functiewiel (blz. 48). Plaats de camera op statief, bepaal de beelduitsnede als beschreven bij de basistechnieken (blz. 27). Scherpstelvergrendeling (blz. 28) of het Flex-scherpstelpunt (blz. 45) zijn te gebruiken bij onderwerpen buiten het beeldmidden. Druk de ontspanknop half in om belichting en scherpstelling te vergrendelen.
WITBALANS De witbalans zorgt ervoor dat er onder uiteenlopende lichtomstandigheden een neutrale kleurweergave wordt verkregen. Het effect is vergelijkbaar met de keuze voor daglicht- of kunstlichtfilm of kleurcorrectiefilters bij traditionele fotografie. Is de automatische witbalans ingeschakeld, dan verschijnt "Auto" op het data-scherm en "AWB" (automatische witbalans) in de zoeker/monitor.
AUTOMATISCHE WITBALANS De automatische witbalans houdt automatisch rekening met de kleurtemperatuur van een scène. In veel gevallen zal de AUTO-instelling voor een uitgebalanceerd resultaat zorgen, zelfs bij menglicht (verschillende lichtbronnen). Bij gebruik van de ingebouwde flitser wordt de witbalans ingesteld op de kleurtemperatuur van de flitser. VASTE WITBALANSINSTELLINGEN De vast instellingen moeten worden gekozen voordat de opname wordt gemaakt.
Om de camera te ijken moet u de functietoets indrukken, en aan het instelwiel draaien totdat het symbool voor de eigen witbalansinstelling en "SET" op het data-scherm en in de zoeker/monitor (in rood) verschijnen. Houd de functieknop ingedrukt (1) en gebruik de op/neer-toetsen van de stuurknop (2) om een van drie geheugenregisters te kiezen. Neem een wit onderwerp, bijvoorbeeld een vel papier en vul er het beeld mee; het hoeft niet scherp te zijn, het moet wel het licht opvangen waar het om gaat.
CAMERAGEVOELIGHEID – ISO Voor de cameragevoeligheid kunt u kiezen uit vijf instellingen: Auto, 100, 200, 400 en 800. De waarden zijn gebaseerd op ISO-equivalenten. ISO is de standaard voor filmgevoeligheid; hoe hoger het getal, des te gevoeliger is de film. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 48. In de auto-stand past de camera de gevoeligheid automatisch aan de lichtomstandigheden aan, tussen ISO 100 en 200.
FLITSBEREIK EN CAMERAGEVOELIGHEID Voor goede flitsopnamen is het nodig dat het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt. Het flitsbereik wordt vergroot door de cameragevoeligheid te verhogen. Staat de cameragevoeligheid op auto, dan wordt bij flitsen automatisch tussen ISO 100 en 200 gekozen. Het flitsbereik wordt gemeten vanaf de CCD. Als gevolg van het optische systeem is het bereik in tele- en groothoekstand verschillend.
MINOLTA FLITSER BEVESTIGEN Met een extra flitser geeft u deze camera veelzijdiger flitsmogelijkheden. Kijk op blz. 154 voor compatible flitsers. Is de camera niet in gebruik, verwijder dan altijd de externe flitser. Schuif het beschermkapje op de flitsschoen om de contacten te beschermen. Verwijder het beschermkapje van de flitsschoen als afgebeeld. Schuif de flitser op het flitsschoentje van de camera totdat hij niet verder gaat.
REGELING DIGITALE EFFECTEN De regeling digitale effecten is een belangrijk onderdeel van uw camera. U kunt er belichtingscorrecties mee uitvoeren, maar u kunt ook het beeldcontrast, de kleur en de kleurverzadiging aanpassen. Het gevolg van elke instelling is zichtbaar in de zoeker/monitor voordat het beeld wordt opgenomen. De correcties worden op het beeld toegepast voordat het wordt gecomprimeerd en opgeslagen.
BELICHTINGS- EN FLITSCORRECTIE U kunt zowel de gewone belichtingsregeling als de flitsdosering corrigeren om het uiteindelijke beeld lichter of donkerder te maken. U kunt de belichting corrigeren tot plus/min 2 stops en stappen van 1/3 stop (blz. 79). De belichtingscorrectie en de flitscorrectie blijven gelden totdat u ze weer op nul zet. De correctie moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt.
Opnametips Soms wordt de belichtingsmeter van de camera door bepaalde omstandigheden misleid. Dan biedt de belichtingscorrectie uitkomst. Zo kan bijvoorbeeld een zeer licht tafereel, zoals een sneeuwlandschap of een zonbeschenen wit strand te donker op de opname komen. Pas dan voordat u de opname maakt de belichting aan met een correctie van +1 of +2 om een juiste belichting te krijgen. In dit voorbeeld ziet het donkere tafereel er op de LCD-monitor licht en uitgebleekt uit.
CONTRASTCORRECTIE U kunt het contrast van een scène op in totaal 7 niveaus (± 3) instellen. Is het contrast te groot, dan gaat er beeldinformatie verloren; is het contrast te laag, dan ziet het beeld er vlak en onrealistisch uit. Met contrastcorrectie hebt u de mogelijk de beeldinformatie van een scène of gebeurtenis te optimaliseren. U moet de correctie instellen voordat u de opname maakt. Wanneer u de contrastinstelling verandert verschijnt er een symbool op het data-scherm in het live-beeld.
CORRECTIE KLEURVERZADIGING U kunt de kleurverzadiging van een scène over zeven niveaus (± 3) aanpassen. U kunt daarmee de kleren levendiger of minder intens maken. De kleurverzadiging moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt. Wanneer u de kleurverzadiging verandert verschijnt er een symbool in het live-beeld. De zoeker/monitor geeft aan of er een verhoging (+) of een verlaging (-) van de verzadiging is ingesteld.
FOTOGRAFISCHE BASISPRINCIPES Fotograferen is een waardevolle en aangename bezigheid. Met de moderne cameratechniek wordt u gelukkig veel meet- en regelwerk uit handen genomen. Kennis van nu de volgende basisprincipes zal u helpen uw foto's nog meer naar uw hand te zetten. Het diafragma, de regelbare opening in het objectief, regelt niet alleen de hoeveelheid doorgelaten licht, maar ook de scherptediepte; dat is de zone voor en achter het onderwerp waarin alles scherp wordt weergegeven.
De sluiter regelt niet alleen de duur van de belichting maar bepaalt ook in hoeverre beweging scherp (bevroren) worden weergegeven. Korte sluitertijden worden gebruikt in actiefotografie om beweging te bevriezen. Lange sluitertijden geven bewegingen in een waas weer, denk bijvoorbeeld aan het stromen van een waterval. Bij lange sluitertijden is een gebruik van een goed statief belangrijk. De uitwerking van een diafragma/sluitertijdcombinatie is niet op het live-beeld van de camera te zien.
NAVIGEREN DOOR HET OPNAMEMENU In de opnamestand drukt u op de menu-toets (1) om het menu te activeren.Met de menu-toets laat u het menu na het verrichten van de instellingen ook weer verdwijnen. Gebruik de vierwegtoetsen van de stuurknop (2) om de cursor in het menu te verplaatsen. Druk op de centrale toets van de stuurknop om een instelling te openen. Activeer het opnamemenu met de menu-toets (1). De tab "Basic" bovenin het menu licht op.
Basic AF mode Image size Quality Flash mode Wireless Ch. Flash control Advanced 1 Single Continuous 2560 X 1920 1600 x 1200 1280 X 960 640 X 480 RAW Super fine Extra fine Fine Standard Fill-flash Red-eye Rear sync. Wireless 1–4 ADI flash Pre-flash TTL Manual Spot AF/AEL Mag. button Interval 1 – 10, 15, 20, 30, 45, 60 min.
ELEKTRONISCH TOETSENBORD Met het elektronisch toetsenbord kunt u tekst invoeren voor de data-functie of om nieuwe mappen een naam te geven. Het toetsenbord verschijnt automatisch wanneer de tekst wordt ingevoerd. Om tekst te vormen gebruikt u de vierwegtoetsen van de stuurknop om een letter te laten oplichten: druk dan op de centrale toets van de stuurknop om de letter in te voeren. Met de hoofdletterknop gaat u van kleine letters naar hoofdletters en andersom.
AUTOFOCUSSTANDEN Deze camera heeft twee autofocus-standen. De keuze tussen enkelvoudige en continu AF maakt u in de basis-sectie van het opnamemenu (blz. 80). Enkelvoudige autofocus - voor algemene fotografische toepassingen en statische onderwerpen. Wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt wordt de scherpstelling vergrendeld op het onderwerp in het scherpstelveld; de vergrendeling blijft gehandhaafd zolang de ontspanknop half ingedrukt wordt gehouden.
BEELDGROOTTE De beeldgrootte is bepalend voor het aantal pixels dat het beeld bevat. Hoe groter de maat, des te groter is ook het beeldbestand. Kies de beeldgrootte op basis van de toepassing van het uiteindelijke beeld. Voor een hoge printkwaliteit en grote formaten hebt u grote bestanden nodig, voor webtoepassingen volstaan kleine. De beeldgrootte moet voor de opname worden gekozen. De veranderde instelling is te zien op het datascherm en in de zoeker/monitor.
BEELDKWALITEIT Deze camera heeft vijf instellingen voor beeldkwaliteit: RAW, superfijn, extra fijn fijn en standaard. Kies de gewenste instelling altijd voordat u de opname maakt. Kijk bij navigatie door het opnamemenu op blz. 80. De beeldkwaliteit wordt bepaald door de sterkte van de compressie, maar heeft geen gevolgen voor het aantal pixels in het beeld. Hoe hoger de beeldkwaliteit, des te lager is de compressie en des te groter is het beeldbestand.
OVER DE KWALITEITSINSTELLINGEN SUPERFIJN EN RAW Omdat superfijn- en raw-bestanden zo groot zijn is het niet mogelijk de UHS continu-transportstand bij deze kwaliteitsinstellingen te gebruiken. Na het achtereen opslaan van vijf raw-beelden of drie superfijn-beelden duurt het enkele meinuten voordat de camera de beelden op de geheugenkaart heeft opgeslagen. Het toegangslampje zal in die tijd continu branden, de zoeker en de monitor blijven blanco.
BESTANDSGROOTTE EN CAPACITEIT GEHEUGENKAART Het aantal beelden dat op een geheugenkaart kan worden opgeslagen wordt bepaald door de capaciteit van de kaart en de bestandsgrootte van de opnamen. De uiteindelijke bestandsgrootte wordt door de opname zelf bepaald; gedetailleerde taferelen kunnen minder sterk gecomprimeerd worden dan andere. De tabel hieronder is gebaseerd op gemiddelde bestandsgrootten.
FLITSSTANDEN De flitsstand kan worden ingesteld in de Basic-sectie Datavan het opnamemenu (blz. 80). De flitser moet met de scherm hand worden uitgeklapt om in actie te kunnen komen. De flitser zal in de gekozen stand worden ontstoken – ongeacht de hoeveelheid aanwezig licht. Bij gebruik van de flitser wordt de cameragevoeligheid automatisch ingesteld in een bereik van ISO 100 tot 200. Deze instelling kan met het functiewiel worden veranderd (blz. 48).
EINDSYNCHRONISATIE Eindsynchronisatie wordt gebruikt wanneer bij lange sluitertijden opnamen van bewegende onderwerpen worden gemaakt. Normaal wordt de flits aan het begin van de belichting ontstoken, maar maakt u bijvoorbeeld een opname van een in de nacht voorbijrijdende auto, dan komen de lichtstrepen die de lampen veroorzaken vóór de auto te liggen en lijkt de auto achteruit te rijden. Met eindsynchronisatie wordt de flits aan het eind van de opname ontstoken.
DRAADLOOS FLITSEN Flitser op camera Met de draadloze flitstechniek kan de camera los van de camera opgestelde Minolta 5600HS(D) en 3600HS(D) flitsers aansturen zonder dat daarvoor een kabelverbinding nodig is. U kunt met een enkele maar ook met meerdere flitsers werken en zo vele soorten van verlichting creëren. De flits die afkomstig is van de ingebouwde flitser van de camera stuurt de los geplaatste flitser(s) aan, maar verlicht daarmee het onderwerp niet.
2 Druk de ontgrendeling van de flitsvoet in (2) en schuif de flitser van de camera. Stel flitser en camera bij het onderwerp op. Kijk op de volgende bladzijde voor de camera-tot-onderwerp- en de flitstot-onderwerp-afstanden. Let op dat er zich niets tussen camera en flitser bevindt. Klap de ingebouwde flitser van de camera uit. De aanduiding voor draadloos flitsen (WL, voor wireless) verschijnt linksboven in het live-beeld. Het nummer ernaast geeft aan welk kanaal er wordt gebruikt.
CAMERA- EN FLITSBEREIK DRAADLOOS FLITSEN Afstand flitseronderwerp Afstand cameraonderwerp Camera en flitser mogen maximaal 5 m van het onderwerp verwijderd zijn. Minimum afstand camera-onderwerp Cameragevoeligheidsinstelling Diafragma ISO 100 ISO 200/AUTO ƒ/2,8 2,0 m .
OPMERKINGEN OVER DRAADLOOS FLITSEN Draadloos flitsen werkt het best bij gedempt licht of binnenverlichting. De flitser van de camera geeft gecodeerde flitspulsen af om de los geplaatste flitser te sturen. Bij sterke lichtbronnen kan het voorkomen dat de flitser de stuursignalen van de ingebouwde flitser niet opvangt. Het draadloze flitssysteem biedt keuze uit vier kanalen zodat ervoor kan worden gezorgd dat fotografen elkaars flitser niet aansturen.
FLITSREGELING AD, pre-flash DDL en handmatige flitsregeling zijn beschikbaar. De flitsmethode kan worden gekozen in de basis-sectie van het opnamemenu (blz. 80). ADI flitsmeting - Advanced Distance Integration. Deze stand combineert de afstandsinformatie uit het AF-systeem met de informatie van een voorflits. ADI laat zich niet misleiden door de helderheid van het onderwerp of de achtergrond, iets wat bij meer conventionele DDL-flitssystemen wel voorkomt.
Onderstaande tabel geeft bij benadering de richtgetallen, voor de berekeningen die nodig zijn voor handmatige flitsregeling. De bijvermelde berekeningen zijn nuttig voor het bepalen van richtgetal, diafragma (fn) en de benodigde afstand tussen flitser en onderwerp. Richtgetal (afstand in meters) Handmatige flits Vol (1/1) 1/4 1/16 Richtgetal. = afstand ƒn. Cameragevoeligheid (ISO) 100 200 400 800 8 4 2 11 5,6 2.,8 16 8 4 22 11 5,6 Richtgetal. = ƒn. X afstand Richtgetal = ƒn.
SPOT AF/AEL Wanneer u de Spot/AE-lock-toets (Spot/Belichtingsvergrendeling) ingedrukt houdt wordt de belichting vergrendeld. Hoe de Spot/AE-lock-toets werkt en welke functies hij regelt is instelbaar in de Advanced 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Wordt een van de AF/AE-instellingen geselecteerd, dan zal de lichtmeetmethode die met het instelwiel werd gekozen worden gebruikt wanneer de Spot/AE-lock-toets wordt gebruikt.
DATUM/TIJD IN BEELD (DATA IMPRINTING) Het is mogelijk informatie in het beeld op te nemen. Deze datum/tijd-functie moet worden geactiveerd voordat het beeld wordt opgenomen. Is de functie geactiveerd, dan blijft hij actief tot dat hij wordt teruggezet. Er verschijnt een gele balk onder de afstandaanduiding en de opnameteller in de zoeker/monitor om aan te geven dat de imprint-functie actief is. Het in beeld opnemen van data kan worden geregeld in de Advanced 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
KLEURINSTELLING De kleurinstelling regelt of een foto in kleur of in zwartwit wordt opgenomen en welk kleurprofiel er word gebruikt. De keuze moet worden gemaakt voordat het beeld wordt opgenomen. De kleurinstelling wordt uitgevoerd in de custom 2 sectie van het opname menu (blz. 78). Het live-beeld in de zoeker/monitor past zich aan de instelling aan. De kleurinstelling heeft geen invloed op de bestandsgrootte. Natural Color – geeft mooie, natuurgetrouwe kleuren.
OVER ADOBE RGB Adobe RGB heeft een groter kleurbereik dan de meer algemene sRGB. De omvang van het kleurbereik is bepalend voor de kleuren die kunnen worden weergegeven; hoe groter het kleurbereik, des te meer kleuren zijn er mogelijk. Moet het beeld worden geprint met een printer van hoge kwaliteit, dan wordt het gebruik van de Adobe RGB kleurinstelling geprefereerd boven de sRGB kleurinstellingen Natural Color en Vivid Color.
DIRECTE WEERGAVE Na te zijn opgenomen wordt het beeld in de zoeker/monitor twee of tien seconden vertoond voordat het wordt opgeslagen. Bij werken met continu-transport, HS-continu-transport of de bracketing-stand, dan wordt een index-weergave vertoond. Bij UHS continu-transport wordt alleen het laatste beeldje van de serie weergegeven. Directe weergave wordt ingesteld in de Advanced 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
GESPROKEN MEMO Met de functie voor gesproken memo’s (voice memo) kunt u vijf of vijftien seconden audio bij een opgeslagen foto opnemen. De functie wordt geactiveerd en de opnameduur wordt ingesteld in de Advanced 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Is de functie actief, dan verschijnt het microfoonsymbool op het datascherm en de lcd-monitor. Gesproken memo moet worden ingesteld voordat u de opname maakt. De functie blijft actief totdat ze wordt uitgezet.
FILMOPNAMEN Deze camera kan tot 60 seconden digitale video opnemen. Het motion JPEG beeld is 320 X 240 pixels (QVGA). Het effectieve beeldveld is 308 x 240 pixels. Bij weergave verschijnen aan weerszijden dunne lijnen. Zet de camera in de filmstand (1). Voordat u opneemt geven de opnametellers op data-scherm en zoeker/monitor de maximum opnametijd voor de te maken filmclip aan. Er staat 60 seconden totdat het resterende aantal seconden minder is dan 1 minuut. Vanaf dat moment telt de aanduiding af.
Filmbestanden worden opgenomen met circa 297 KB per seconde. Een 16 MB Compactflash kaart kan circa 50 seconden video opslaan. De werkelijk gehaalde tijd hangt af van het onderwerp en de hoeveelheid beeld- en geluidsinformatie die op de kaart is opgeslagen.. Handmatige scherpstelling kan bij video-opnamen worden gebruikt. Tijdens de opname kan de zoomring worden gebruikt, maar het is mogelijk dat de microfoon het geluid van het mechanisme registreert. Audio kan in het movie menu worden uitgeschakeld.
NAVIGEREN DOOR HET FILMMENU Movie Druk op de menu-toets om het menu te activeren. Basic Audio On Movie mode Auto select Gebruik de op/neertoetsen om de optie te markeren waarvan u de instelling wilt wijzigen. Druk op de rechts-toets van de stuurknop om de instellingen te laten verschijnen; de huidige instelling wordt door een pijl gemarkeerd. Druk op de links-toets om terug te gaan naar de menu-opties. Gebruik de op/neertoetsen om de nieuwe instelling te markeren.
PRO-AUTO BUTTON 1 Een druk op de pro-auto toets (1) zet in de opnamestand voor films alle automatische en geprogrammeerde functies van de camera terug in hun basisstand. De systemen van de camera werken dan maximaal samen om een professionele kwaliteit te bereiken; de fotograaf heeft dan maximale vrijheid voor timing en esthetische beslissingen. De pro-auto-toets heeft alleen betrekking op functies in de opnamestand (blz. 42) of de filmstanden.
NAVIGEREN DOOR HET WEERGAVEMENU Druk in de weergavestand op de menutoets (1) om het menu te activeren. Met de menu-toets kunt u ook het weergavemenu uitschakelen wanneer de instellingen zijn voltooid. Gebruik de vierwegtoetsen van de stuurknop (2) om de cursor in het menu te verplaatsen. Indrukken van de stuurknop bevestigt een gekozen instelling. Activeer het weergavemenu met de menutoets (1). De “Basic” tab licht op.
Basic Delete Format Lock Index format This frame All frames Marked frames Enter This frame All frames Marked frames Unlock frames 9 frames 4 frames Yes No “Yes” kiezen voert de keuze uit, “No” heft de handeling op. Kijk op blz. 108 voor informatie over de selectieschermen. Advanced 1 Slide show Playback Duration Repeat Enter All frames Marked frames 1 – 60 sec. Yes / No Met indrukken van de neer-toets stopt u de diashow-weergave en gaat u terug naar het weergavemenu.
BEELDSELECTIESCHERM Wanneer u in een menu een instelling hebt gekozen waarbij beelden moeten worden gemarkeerd verschijnt het beeldselectiescherm. Hier kunt u meerdere beelden selecteren. Het indexformaat (vier of negen thumbnails) kunt u veranderen in de Basic-sectie van het weergavemenu (blz. 106). Play Met de links/rechtstoetsen van de stuurknop verplaatst u het gele selectiekader. Met de menutoets verlaat u het scherm en worden alle handelingen opgeheven.
BEELDEN WISSEN Wissen verwijdert een bestand permanent. Een gewist bestand kan niet meer worden teruggehaald. Let dus goed op wanneer u beelden wist. In het weergavemenu kunt u enkele beelden wissen, maar ook meerdere beelden tegelijk of alle beelden uit een map. Voordat een beeld wordt gewist verschijnt een bevestigingsscherm; “Yes” voert het wissen uit, met “No” ziet u ervan af. Wilt u beelden in een andere map wissen, dan moet u die map kiezen in de Advanced 1 sectie van het setup-menu (blz. 118).
GEHEUGENKAARTEN FORMATTEREN Bij het formatteren van een geheugenkaart wordt alle informatie gewist. Door de geheugenkaart te formatteren wist u alle informatie op de kaart. Zet de informatie die op de kaart is opgeslagen voordat u gaat formatteren over op een computer of een opslagmedium. Vergrendelen van beeldbestanden geeft geen bescherming tegen verlies bij formatteren. Wanneer de formatteer-functie wordt geselecteerd en geopend verschijnt een bevestigingsscherm.
BEELDEN VERGRENDELEN (LOCK) U kunt een beeld, een selectie van beelden en alle beelden van een map vergrendelen. Een vergrendeld beeld kan niet worden gewist. Het is verstandig belangrijke opnamen te vergrendelen. Wilt u beelden in een andere map vergrendelen, kies die map dan in Advanced sectie 1 van het setupmenu (blz. 118). Er zijn vier instellingen voor de vergrendelingsfunctie: This frame - Het weergegeven of gemarkeerde beeld wordt vergrendeld. All frames - Alle beelden in de map worden vergrendeld.
DIASHOW (SLIDE SHOW) De Advanced 1 sectie van het weergavemenu betreft de dia-show-functie. Hiermee worden alle beelden in een map automatisch weergegeven in aflopende numerieke volgorde. Aftellend opnamenummer / totaal aantal opnamen in de presentatie Druk op centrale toets van de stuurknop om de presentatie te pauzeren en te herstarten. Druk op de neertoets van de stuurknop om de presentatie te stoppen.
Menu-opties Instellingen Enter Hiermee start u de dia-show. Druk op de centrale toets van de stuurknop om de presentatie te onderbreken. Wilt u de dia-show stoppen en terugkeren naar het weergavemenu, druk dan tijdens de dia-show op de neertoets van de stuurknop. All frames Hiermee kiest u alle beelden in een map voor presentatie in een dia-show. Marked Frames Hiermee selecteert u specifieke beelden in de map voor weergave in een dia-show.
OVER DPOF Deze camera wordt ondersteund door DPOF™ versie 1.1. DPOF (Digital Print Order Format) maakt het mogelijk direct vanuit de camera prints van foto’s te (laten) maken. Na het vormen van een DPOF orderbestand kunt u de geheugenkaart simpelweg inleveren bij een foto-afwerkadres, of u steekt de kaart in de sleuf van een DPOF-compatible printer. Is een DPOF-bestand aangemaakt, dan wordt er op de geheugenkaart automatisch een ‘misc.’ map aangemaakt om het in op te slaan (blz. 140).
Kiest u voor een enkel beeld of voor alle beelden uit een map, dan verschijnt een scherm waarin gevraagd wordt hoeveel prints er van elke opname moeten worden gemaakt; het maximum is negen prints per beeld. Gebruik de op/neer-toetsen van de stuurknop om het aantal in te stellen. Hebt u een DPOF-bestand gemaakt waarmee alle opnamen in een map worden geprint, dan worden opnamen die daarna aan de map worden toegevoegd niet geprint.
BEELDEN KOPIËREN U kunt beeldbestanden van de ene naar de andere geheugenkaart kopiëren. Daarbij kan tot maximaal 10 MB aan beeldinformatie worden overgeschreven. Elke keer dat de kopieerfunctie wordt gebruikt wordt automatisch een nieuwe map voor de beelden aangemaakt (blz. 130). This frame - Hiermee kopieert u het weergegeven beeld. Marked frames - Hier mee kopieert u een of meer beelden.
Wacht totdat het bericht verschijnt dat het kopiëren is voltooid. Er verschijnt een nieuw schermdat de naam van de map geeft die de gekopieerde bestanden bevat; druk op de centrale toets van de stuurknop om terug te keren naar het weergavemenu. Copied to 101MLTCP. OK Wanneer één of alle bestanden niet gekopieerd konden worden verschijnt de melding “copying unsuccesful”.
NAVIGEREN DOOR HET SETUP-MENU Met de vierwegtoetsen van de stuurknop (1) navigeert u door het menu. Met indrukken van de stuurknop wordt een instelling geactiveerd. De tab “Basic” licht op. Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuurknop om de gewenste tab te laten oplichten; de menu’s veranderen met de tabs mee. Wordt het gewenste menu weergegeven, gebruik dan de op/neer-toetsen om door de menu-opties te scrollen. Laat de optie oplichten waarvan u de instelling wilt veranderen.
Basic LCD brightness EVF brightness Audio signals Shutter FX Volume Language Advanced 2 1–5 1–5 Off 1 2 Off 1 2 3 (High) 2 1 (Low) English Deutsch Français Español Advanced 1 File # memory Folder name Select folder New folder Display mode Kies de weergavemethode met de rechtstoets (blz.124). Direct MF Reset default EVF autoSwtch Date/Time set Date format Video output Power save Kies “Yes” om de bewerking uit te voeren, “No” heft de bewerking op. Kijk voor het instellen van klok en kalender op blz.
HELDERHEID ZOEKER EN LCD-MONITOR (LCD/EVF BRIGHTNESS) U kunt de helderheid van de zoeker (EVF) en de LCD-monitor onafhankelijk van elkaar instellen. De helderheid is instelbaar in 5 niveaus van 1 (laag) t/m 5 (hoog). Wanneer een instelling oplicht past de helderheid zich meteen aan; om een helderheidsniveau vast in te stellen moet u de centrale toets van de stuurknop indrukken. Wordt de helderheid ingesteld, dan zal de zoeker of de LCD-monitor automatisch worden geactiveerd.
VOLUME Het volume van de audiosignalen en geluidseffecten kan worden verhoogd of verlaagd in de custom 1 sectie van het setup-menu (blz. 118). Dit betreft alleen de audiosignalen van de camera. Er verandert niets aan de afspeelinstellingen voor audio. TAAL (LANGUAGE) U kunt kiezen welke taal in de menu’s wordt gebruikt.
MAPNAAM (FOLDER NAME) Alle beelden worden op de geheugenkaart opgeslagen in mappen. Mapnamen zijn er in twee uitvoeringen: standaard en met datum. Standaard-mappen hebben namen van acht tekens. De eerste map krijgt de naam 100MLT10. De eerste drie tekens zijn het serienummer van de map, wat met 1 wordt verhoogd als er een nieuwe mapnaam wordt toegekend. De nu volgende drie letters hebben betrekking op Minolta, en de laatste twee nummers staan voor de gebruikte camera; 10 is de DiMAGE 7Hi.
MAP SELECTEREN (SELECT FOLDER) Met deze optie kunt u bestaande mappen selecteren. Bij Quick View en de weergavestand kunnen alleen beelden uit de geselecteerde map worden weergegeven of bewerkt. In de opnamestand moet de mapnaam-optie in de Advanced 1 sectie van het setup-menu worden ingesteld op standaard, om de map te selecteren waarin nog op te nemen beelden worden geplaatst.
WEERGAVEMETHODE Standaard weergave Alleen scherpstelkader Real-time histogram Raster Schaalverdeling In de Advanced 1 sectie van het setup-menu kunt u de opnamestand kiezen die wordt geactiveerd met de informatietoets (blz. 41). De weergavevolgorde is gelijk aan de volgorde in het menu. Alleen live-beeld Setup Basic Adv.1 Adv.2 File # memory Cust. Std.
DIRECTE HANDMATIGE SCHERPSTELLING (DIRECT MANUAL FOCUS) Met directe handmatige scherpstelling kunt u de door de camera vergrendelde scherpstelling bijregelen. Directe handmatige scherpstelling wordt geactiveerd in de Advanced 1 sectie van het setupmenu (blz. 118). Bij gebruik van continu-AF (blz. 83 of handmatige scherpstelling (blz. 43) wordt directe handmatige scherpstelling uitgeschakeld. 1 Ga voor de opname te werk als omschreven bij de basishandelingen (blz.
ALLES TERUGZETTEN OP STANDAARD (RESET DEFAULT) Deze functie treft niet alleen de opnamestand, zoals bij de pro-auto-toets (blz. 42, 105) het geval is, maar ook de movie-, weergave- en setup-standen. Na selectie verschijnt een bevestigingsscherm: na “Yes” worden onderstaande instellingen uitgevoerd, “No” heft de handelingen op.
Standaardinstelling Shutter FX 1 Volume 2 Mapnaam Standaard Blz.
INSCHAKELING EVF - AUTO-DISPLAY FUNCTIE (EVF AUTO SWITCH) Met deze optie regelt u de auto-display functie in de opname- en filmstand (blz. 40). Met de instelling auto-EVF/LCD wordt er automatisch omgeschakeld tussen de zoeker (EVF) en de LCD-monitor. Is de functie EVF-Auto-on ingeschakeld, dan wordt de LCD-monitor uitgeschakeld en zorgen de oogsensors ervoor dat de zoeker (EVF) alleen wordt ingeschakeld als hij wordt gebruikt. Hiermee kan aanzienlijk op stroom worden bespaard.
VIDEO-OUTPUT U kunt de beelden van de camera op een televisie weergeven (blz. 39). U kunt het video-signaal afstemmen op de PAL en de NTSC televisie-norm. Noord-Amerika gebruikt de NTSC standaard, Europa gebruikt de PAL standaard. AUTOMATISCHE SPAARSCHAKELING (AUTO POWER SAVE) De camera schakelt om stroom te sparen de zoeker (EVF) en het data-scherm uit wanneer er binnen een bepaalde tijd geen handeling is uitgevoerd. De wachttijd kan worden ingesteld op 1, 3, 5, en 10 minuten.
INSTELWIEL (M) Bij handmatige belichtingsregeling (blz. 56) kunt u de instellingen voor sluitertijd en diafragma omwisselen. Er zijn twee instelmogelijkheden: Sluitertijd (Shutter speed) – dit is de standaardinstelling van de camera, zie 56. Met het instelwiel verandert u de sluitertijd (1). Om het diafragma in te stellen zet u de schakelaar Digitale Effecten in de stand Belichtingscorrectie/AV (2) en draait u aan het instelwiel terwijl u de toets Digitale effecten indrukt (3).
BRACKETING In de bracketing transportstand (blz. 62), kunt u kiezen wat er wordt gevarieerd: datgene waarop de schakelaar Digitale Effecten is ingesteld of alleen de belichting. Dit zijn de mogelijkheden: Regeleenheid Digitale Effecten (DEC control) – de standaard bracketing-werking, zoals beschreven op blz. 62. Wat er wordt gevarieerd is afhankelijk van de stand van de schakelaar Digitale Effecten.
OVERSPEELSTAND Lees dit hoofdstuk goed door voordat u de camera met een computer verbindt. Details over het gebruik en de installatie van de DiMAGE Viewer software vindt u in software-gebruiksaanwijzing. De DiMAGE gebruiksaanwijzingen geven geen informatie over de beginselen van het werken met computers en hun besturingssysteem. Kijk daarvoor in de gebruiksaanwijzing die bij uw computer hoort.
CAMERA OP COMPUTER AANSLUITEN Gebruik wanneer u de camera op de computer aansluit volle batterijen. Het gebruik van een netstroomadapter (apart verkrijgbaar) is overigens te prefereren boven batterijvoeding. Gebruikers van Windows 98 en Mac OS 8.6 dienen voordat ze de camera op de computer aansluiten eerst de tekst te lezen over de computeraansluiting bij hun besturingssystemen. 1 Start de computer. De computer moet aan staan voordat u de camera aansluit. 2 Open het deurtje van de kaartsleuf.
Wanneer de verbinding tot stand is gekomen verschijnt er een drive-symbool of volume-icoon op het bureaublad van de computer. Gebruikt u Windows XP, dan verschijnt er een venster waarin om instructies wordt gevraagd aangaande de beeldbestanden; volg de instructies op het scherm. Herkent de computer de camera niet, verbreek dan de verbinding en herstart de computer. Herhaal bovenstaande verbindingsprocedure. Windows XP Mac OSX Windows Mac OS Mac OSX De naamgeving varieert per medium.
GEHEUGENKAART VERWISSELEN (OVERSPEELSTAND) Pas goed op wanneer u geheugenkaarten verwisselt terwijl de camera met de computer verbonden is. Bij verkeerde handelingen kan er beeldinformatie verloren gaan. Kijk altijd goed of het toegangslampje niet rood brandt voordat u de geheugenkaart verwijdert. WINDOWS 98 / 98 SECOND EDITION 1. Zet de camera uit 2. Verwissel de geheugenkaart. 3. Zet de camera aan. 4. Gebruik het data-transfer-menu om de USB-verbinding tot stand te brengen.
VERBINDING MET WINDOWS 98 / 98 SECOND EDITION De driver hoeft maar eenmaal te worden geïnstalleerd. Hij kan automatisch worden geïnstalleerd, met de DiMAGE installer, of handmatig met de wizard voor nieuwe hardware van het besturingssysteem. Tijdens de installatie vraagt het besturingssysteem om de Windows 98 CD-ROM; plaats die in de CD-ROM drive en volg de verdere instructies op het scherm. Voor andere Windows besturingssystemen is geen speciale driver-software nodig.
HANDMATIGE INSTALLATIE Wilt u de Windows 98 driver handmatig installeren, volg dan eerst de instructies voor het aansluiten van de camera op de computer op blz 133. Wanneer de camera op de computer is aangesloten merkt het besturingssysteem dat er nieuwe hardware is aangesloten en de wizard voor nieuwe hardware wordt geopend. Plaats de DiMAGE software CD-ROM in de CD-ROM drive. Klik om naar het volgende scherm te gaan. Klik de aanbevolen optie (recommended) aan. Klik daarna om te vervolgen.
De wizard voor nieuwe hardware zal de locatie van de driver bevestigen. Klik om te vervolgen met de installatie van de driver in het systeem. Een van deze drie drivers zal worden gevonden: MNLVENUM.inf, USBPDR.inf of USBSTRG.inf De letter van de CD-ROM drive kan per computer verschillen. Het laatste venster zal de installatie van de driver bevestigen. Klik om de wizard voor nieuwe hardware af te sluiten.
VERBINDING MET MAC OS 8.6 Om deze camera te verbinden met een computer waarop Mac OS 8.6 is geïnstalleerd moet de USB USB storage support software eerst worden geïnstalleerd. Deze software wordt gratis verstrekt door Apple Computer, Inc. U kunt de laatste versie downloaden van de Apple Software Updates website http://www.apple.com/support. Volg voor het downloaden de instructies op de Apple website. Lees altijd de bijgevoegde voorwaarden, opmerkingen en instructies voordat u nieuwe software installeert.
WERKEN MET MAPPEN OP DE GEHEUGENKAART Is de camera eenmaal aangesloten op de computer, dan kunt u beeld- en geluidsbestanden openen door simpelweg dubbel te klikken op de symbolen ervan. Overzetten van beelden en geluidsopnamen kunt u uitvoeren door bestanden met de muis naar de computer of een map van de computer te slepen. Bestanden en mappen op de geheugenkaart kunt u via de computer wissen.
Beeldbestandsnamen beginnen met "PICT," gevolgd door een viercijferig bestandsnummer plus een tif, mrw. jpg, jpe mov, of thm extensie. Gesproken-memo-bestanden hebben een wav extensie en dezelfde naam als het beeldbestand. De thumbnails (thm) worden door de camera en de DiMAGE Viewer software gebruik. Wordt er een nieuwe map aangemaakt, dan zal het getal van de eerste drie tekens 1 hoger zijn dan de het hoogste mapnummer op de kaart. Komt het indexnummer in de bestandsnaam boven 9.
CAMERA VAN DE COMPUTER LOSKOPPELEN Ontkoppel de camera nooit wanneer het toegangslampje rood brandt – de informatie of de geheugenkaart zelf kan er door beschadigen WINDOWS 98 / 98 SECOND EDITION Het toegangslampje mag niet rood branden. Zet de camera uit en ontkoppel de USB-kabel. WINDOWS ME, 2000 PROFESSIONAL EN XP Klik met de linker muisknop op het symbool voor het ontkoppelen van hardware in de taakbalk. Er verschijnt een venster met het apparaat dat kan worden afgesloten.
In het venster voor het loskoppelen van hardware worden de te stoppen apparaten in een lijst weergegeven. Markeer het apparaat door er op te klikken en klik op "Stop”. Er verschijnt een bevestigingsscherm, met daarin de af te sluiten apparaten. "OK" zal het apparaat stoppen. Het derde en laatste scherm verschijnt om aan te geven dat de camera nu veilig van de computer kan worden losgekoppeld. Klik op OK. Zet de keuzeknop in een andere stand en ontkoppel de USBkabel.
PROBLEMEN OPLOSSEN Hieronder wordt een aantal eenvoudige bedieningsproblemen behandeld. Voor verdergaande problemen of defecten, of wanneer bepaalde problemen steeds terugkeren, kunt u het beste contact opnamen met de Technische Dienst van Minolta. Probleem Symptoom Er verschijnt niets op het LCDscherm of in de zoeker/monitor. Oorzaak Oplossing De batterijen zijn leeg Vervang de batterijen (blz. 20). De batterijen zijn verkeerd geplaatst Plaats de batterijen opnieuw.
Probleem Symptoom Oorzaak Oplossing Sluiter kan niet worden ontspannen. No-card waarschuwing verschijnt. Geen geheugenkaart in de camera Plaats een geheugenkaart (blz. 22). Onderwerp is te dichtbij Let op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik bevindt (0,5 m – ∞ ) of gebruik de macrostand (blz. 47). Camera staat in macrostand Zet macro-instelling uit (blz. 47). In de onderhavige situatie kan er niet goed worden scherpgesteld (blz. 29).
Probleem Symptoom Oorzaak Oplossing Opname-informatie verschijnt, maar het live-beeld is geheel wit of zwart. Camera staat op handmatige belichting (M). Sluitertijd/diafragma-combinatie geeft extreme onder- of overbelichting van het live-beeld. Verander de sluitertijd- en/of diafragmainstelling totdat er een beeld op de monitor verschijnt (blz. 56). Live-beeld wordt zwartwit. Camera wordt gebruikt in situatie met weinig licht.
DRIVER-SOFTWARE VERWIJDEREN – WINDOWS 1. Plaats een geheugenkaart in de camera en verbind hem met een USB-kabel met de computer. Tijdens deze procedure moeten andere apparaten niet zijn aangesloten. 2. Rechts-klik op Deze Computer en kies “Eigenschappen” uit het menu. Windows XP: ga van het Start-menu naar het Configuratiescherm. Klik op Prestaties en onderhoud. Klik op “Systeem” om het venster met eigenschappen te openen. 3.
ONDERHOUD EN OPSLAG ONDERHOUD • Stel de camera niet bloot aan slagen of schokken. • Zet de camera tijdens transport uit. • Deze camera is niet waterdicht of spatwaterdicht. Met natte handen plaatsen/verwijderen van de batterijen of de CompactFlash kaart, of met natte handen bedienen van de camera kan tot schade leiden. • Denk er aan het water en op het strand aan dat u de camera niet aan water en zand blootstelt. Water, zand, stof of zout kan de camera beschadigen.
BEDRIJFSTEMPERATUUR EN -OMSTANDIGHEDEN • Deze camera is ontworpen voor gebruik in temperaturen van 0°C tot 40°C. • Laat de camera nooit achter in een omgeving waarin het erg warm kan worden, zoals in een auto die in de zon staat, of waar het erg vochtig is. • Brengt u de camera van een koude naar een warme omgeving, doe hem dan in een goed afgesloten plastic zak om condensvorming te voorkomen. Laat de camera acclimatiseren en haal hem dan uit de plastic zak.
BATTERIJEN • Batterijprestaties nemen af naarmate het kouder is. In een koude omgeving is het aan te bevelen reservebatterijen op een warme plaats te bewaren, onder een jas bijvoorbeeld. Wanneer ze weer op temperatuur komen kunnen batterijen zich weer herstellen. De prestaties van NiMH batterijen zijn minder temperatuurgevoelig, dus bij koude is het zeker aan te bevelen die te gebruiken. • Verwijder de batterijen wanneer de camera voor langere tijd niet in gebruik zal zijn.
VOORZORGEN LCD-MONITOR • Hoewel de LCD-monitor met precisietechniek is vervaardigd is het mogelijk dat een klein aantal beeldpunten niet optimaal functioneert. • Oefen geen druk uit op het oppervlak van het LCD-scherm. Er kan permanente schade door ontstaan. • Bij lage temperaturen zal het LCD-scherm tijdelijk donker worden. Bij normale temperaturen wordt de normale weergave weer hersteld. • De LCD-monitor kan bij lage temperaturen traag werken en bij hoge temperturen zwart worden.
TECHNISCHE GEGEVENS Effectief aantal pixels: CCD: Cameragevoeligheid (ISO): Beeldverhouding: Objectiefconstructie: Lichtsterkte: Brandpuntsafstand: Scherpstelbereik: Filterdiameter: Autofocus-systeem: Sluiter: Oplaadtijd ingebouwde flitser: Zoeker-LCD: Monitor-LCD: Beelddekking: A/D-conversie: Opslagmedia: Bestandsformaten: Print-output-regeling: Video-output: Batterijen: 152 TECHNISCHE GEGEVENS 5,0 miljoen (2568 X 1928) 2/3-type interline primaire-kleuren-CCD met een totaal van 5,2 miljoen pixels Auto
Batterijprestaties (opname): Aantal opnamen: ca. 220 beelden Gebaseerd op Minolta’s standaard testmethode: 1850 mAh Ni-MH batterijen, beelden op vol formaat (2560 x 1920), standaard beeldkwaliteit, EVF aan, LCD-monitor uit, flits gebruikt bij 50% van de opnamen, geen directe weergave, geen gesproken memo. Batterijprestaties (weergave): Continu weergavetijd: ca. 120 minuten Gebaseerd op Minolta’s standaard testmethode: 1850 mAh Ni-MH batterijen, LCDmonitor aan, EVF aan.
SYSTEEMACCESSOIRES Voor deze camera zijn diverse accessoires verkrijgbaar waarmee u de gebruiksmogelijkheden kunt uitbreiden. Voor meer informatie omtrent de hieronder en elders in deze gebruiksaanwijzing vermelde artikelen verwijzen wij u naar uw handelaar. Close-up Diffusieschermpje CD-1000 Gebruikt u dit schermpje in combinatie met de ingebouwde flitser, dan ontstaat er een zachtere verlichting, die zeer geschikt is voor macrofotografie.
FILTER Filterniveaus voor kleurenbeelden Meer over filtereffecten op blz. 77.
© 2002 Minolta Co., Ltd. under the Berne Convention and the Universal Copyright Convention.