Operation Manual
63
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
BANDENPECHWAARSCHUWING
Het principe
De bandenspanning wordt indirect aan de
hand van de signalen van de ABS-sensoren
bepaald.
Het systeem geeft aan dat de spanning van
een band ten opzichte van die van de an-
dere banden is gedaald.
Voorwaarde
Teneinde het systeem in staat te stellen om
de correcte bandenspanning te "leren ken-
nen", moet de volgende procedure worden
uitgevoerd:
1. De spanning van alle banden controleren
2. Met de bandenspanningstabel (zie pagi-
na 23) vergelijken en zo nodig corrigeren
3. Systeem initialiseren.
De controlelamp in het instrumen-
tenpaneel geeft d.m.v. knipperen
aan of de spanning van een band in
verhouding tot de andere banden is gedaald.
Storingen
Tijdens de periode dat een storing aanwe-
zig is, brandt de gele controlelamp in het
instrumentenpaneel permanent.
De controlelamp gaat ook bij een sys-
teemstoring en tijdens de initialisering van
het systeem branden.
Wendt u zich tot uw MINI dealer.
Systeem initialiseren*
1. Contactsleutel in stand 2 zetten
2. De toets zolang ingedrukt houden, tot
de controlelamp in het instrumentenpa-
neel gedurende enkele seconden geel
brandt
3. Motor starten.
De bandenpechwaarschuwing neemt na
een aantal minuten rijden de actuele ban-
denspanning over als de te aan te houden
richtwaarde.
Deze procedure hoeft alleen na een correc-
tie of wijziging van de bandenspanning en
na een bandenwissel te worden herhaald.
Afhankelijk van de uitvoering wordt
de bandenpechwaarschuwing auto-
matisch geactiveerd.<
Bandenpech
Bij bandenpech knippert de gele controle-
lamp. Bovendien klinkt een akoestisch sig-
naal.
>Auto's met veiligheidsbandsysteem, zie
de aanwijzingen op pagina 89, 124
>Auto's met normale banden, zie de aan-
wijzingen op pagina 120, 125.
De bandenpechwaarschuwing kan
plotseling optredende ernstige band-
beschadigingen door invloeden van bui-
tenaf niet aankondigen. De banden-
pechwaarschuwing is ook niet in staat om
het geleidelijke spanningsverlies dat in de
loop van de tijd in alle vier de banden ont-
staat te herkennen.<
De bandenspanning regelmatig con-
troleren en zo nodig corrigeren, zie
pagina 22. Bij het rijden op sneeuw of op
een glad wegdek is het onder sommige om-
standigheden mogelijk, dat foutieve mel-
dingen worden aangegeven of dat het
spanningsverlies met enige vertraging
wordt herkend. Ook een sportieve rijstijl
(slippende achterwielen, hoge bochtsnel-
heden) kunnen vertraagde meldingen tot
gevolg hebben.<










