Operation Manual
94
INRIJDEN
Een optimale levensduur en zuinigheid
worden bereikt door de volgende richtlij-
nen aan te houden.
Motor
Tot 2000 km:
Met wisselende toerentallen en snelheden
rijden, daarbij echter de volgende toeren-
tallen en snelheden niet overschrijden:
>Auto's met benzinemotoren:
4500/min of 150 km/h
>Auto's met dieselmotor:
3500/min of 140 km/h
De snelheidsbeperkingen in acht nemen
die in het betreffende land gelden.
De volgas- of kickdownstand van het gas-
pedaal beslist vermijden.
Vanaf 2000 km kunnen toerental of snel-
heid geleidelijk worden opgevoerd.
Banden
Direct na de productie is de grip van nieuwe
banden nog niet optimaal. Daarom moet
gedurende de eerste 300 km rustig worden
gereden.
Remsysteem
De remblokken en -schijven zijn pas na ca.
500 km goed ingeremd en hebben dan een
gunstig slijtagebeeld.
Koppeling
De werking van de koppeling is pas na een
afstand van ca. 500 km optimaal. Gedu-
rende deze inrijperiode de koppeling
behoedzaam gebruiken.
Na het vervangen van onderdelen
De regels voor het inrijden opnieuw in acht
nemen, indien later de voorheen
genoemde componenten moeten worden
vervangen.