Operation Manual

41
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
VEILIGE ZITPOSITIE
Voorwaarde voor ontspannen rijden zonder
al te grote vermoeidheid is een zitpositie
die aan uw behoeften is aangepast. Samen
met de veiligheidsgordels en de airbags
speelt de zitpositie een belangrijke rol ook
voor de passieve veiligheid van de inzitten-
den bij een ongeval. Daarom de volgende
aanwijzingen in acht nemen, om te voorko-
men dat de beschermende werking van de
veiligheidssystemen nadelig wordt beïn-
vloed.
Extra informatie over het vervoeren van
kinderen, zie pagina 47.
Veilige zitpositie met airbags
Voldoende afstand tot de airbags
aanhouden. Houd het stuurwiel
steeds vast aan de stuurwielrand. Plaats de
handen in de 3-uur en 9-uur-stand, om het
gevaar voor letsel aan handen en armen bij
het in werking treden van de airbags zo
gering mogelijk te houden.
Tussen de airbag en de inzittende mogen
zich geen andere personen, huisdieren of
andere voorwerpen bevinden.
Gebruik de afdekking van de voorste airbag
op de passagierszijde niet als opberg-
ruimte. Zorg dat de passagier correct zit,
m.a.w. dat hij voeten of benen niet op het
dashboard steunt; het in werking treden
van de voorste airbag kan anders tot letsel
aan de benen leiden.<
Ook als alle aanwijzingen in acht zijn geno-
men kunnen, afhankelijk van de individuele
omstandigheden, door het in werking tre-
den van de airbag geringe verwondingen
aan het gezicht alsmede handen en armen
niet geheel worden uitgesloten. Bij daar-
voor gevoelige inzittenden kunnen, door
het ontstekings- en opblaasgeluid van de
airbag tijdelijke, meestal verdwijnende
gehoorproblemen optreden.
Zie voor de plaats van de airbags evenals
voor verdere opmerkingen pagina 74.
Veilige zitpositie met veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel voor elke rit omges-
pen, want het airbagsysteem is een aanvul-
lende veiligheidsvoorziening en kan de vei-
ligheidsgordel niet vervangen.
Per veiligheidsgordel altijd maar één
enkele persoon omgespen. Baby's en
kinderen mogen niet op schoot worden
genomen. Ook tijdens de zwangerschap
altijd de veiligheidsgordel gebruiken en er
op letten dat de heupgordel laag over de
heup ligt en niet op het onderlichaam
drukt. De veiligheidsgordel mag niet tegen
de hals aanliggen, worden ingeklemd of
langs scherpe randen schuren. Leg de vei-
ligheidsgordel zonder verdraaiingen en
strak over bekken en schouder zo nauw
mogelijk tegen het lichaam aansluitend en
laat hem niet over vaste of breekbare voor-
werpen verlopen. Bij frontale aanrijdingen
kan de heupgordel anders over de heup
glijden en het onderlichaam verwonden.
Dikke kleding vermijden en de heupgordel
vaker over de schouder straktrekken, zodat
de werking van de veiligheidsgordel niet
wordt verminderd.<
Veiligheidsgordels bedienen, zie pagina 45.