Operation Manual

14
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPEN
Techniek die zichzelf controleert
Controle- en waarschuwingslampen die
met een +
zijn aangegeven, worden bij het
aanzetten van het contact op hun werking
gecontroleerd. Ze branden allen eenmaal,
maar de lengte van de periode kan voor elk
verschillend zijn.
Als in één van de systemen een defect
optreedt, dooft de betreffende lamp na het
starten van de motor niet of gaat tijdens
het rijden opnieuw branden. Hoe u hierop
moet reageren, leest u hierna.
Rood: direct stoppen
Laadstroom accu
+
De accu wordt niet meer geladen.
V-riem of laadstroomcircuit van de
dynamo defect. Contact opnemen met de
MINI dealer.
Bij een defecte aandrijfriem niet ver-
der rijden, omdat de motor dan door
oververhitting beschadigd kan raken. Bij
het uitvallen van de stuurbekrachtiging is
er tegelijkertijd meer kracht nodig voor het
sturen.<
Motoroliedruk
+
De motoroliedruk is te laag. Direct
stoppen. Motor afzetten. Contact
opnemen met de MINI dealer.
De rit niet voortzetten, omdat er
gevaar voor motorschade door onvol-
doende smering bestaat.<
Waarschuwingslamp
remsysteem
+
Brandt ondanks niet-aangetrokken
handrem: remvloeistofniveau is te laag.
Alvorens verder te rijden de opmerkingen
op pagina's 98 en 112 in acht nemen. Het
systeem onverwijld laten controleren.
Bij de uitvoering met navigatiesysteem of
Cockpit Chrono Pack:
Koelvloeistoftemperatuur-waar-
schuwingslamp in het navigatiesy-
steem of Cockpit Chrono Pack
+
gaat tijden de rit branden:
Motor te warm. Direct stoppen en de motor
uitzetten en laten afkoelen, zie ook
pagina 66. Het systeem onverwijld laten
controleren.