Operation Manual
37
6. Eclairage indirect au flash
Les photos prises au flash direct sont presque toutes
caractérisées par des ombres portées souvent
inesthétiques. Et sur une grande profondeur de champ,
les lois de la physique font que l’arrière-plan reste sou-
vent dans la pénombre.
Ces phénomènes pourront être évités par l’éclairage
indirect qui donne une lumière diffuse pour un éclairage
doux et régulier du sujet et de l’arrière-plan. Le réflec-
teur est dirigé vers une surface réfléchissante (p. ex. le
plafond ou les murs de la pièce).
A cet effet, le réflecteur du flash est orientable dans le
sens vertical et horizontal.
Vertical: -7°, 0°, 60°, 75°, 90°.
Horizontal: -180°, -150°, -120°, -90°, -60°, -30°,
0°,30°,60°,90°
En position de base, le réflecteur est verrouillé méca-
niquement. Pour le déverrouiller, enfoncer le bouton et
tourner le réflecteur.
On veillera à pivoter le réflecteur d’un angle
suffisant dans le sens vertical ou horizontal
pour empêcher que de la lumière directe ne
vienne frapper le sujet. On pivotera donc au
moins jusqu’à la position de crantage à 60°.
Les indications de distance disparaissent de
l’écran ACL.
La distance flash-sujet en passant par le pla-
fond est maintenant une grandeur inconnue.
La lumière diffuse renvoyée par la surface réfléchissante
donne un éclairage doux du sujet.
La surface réfléchissante devra être de teinte neutre
pour éviter des retours de couleurs, à moins que l’on
recherche des effets de couleurs, auquel cas elle pourra
avoir la teinte voulue. On évitera aussi les surfaces
anguleuses (par ex. poutres au plafond) qui risquent de
placer dans l’ombre une partie de la scène.
Pour éviter la formation d’ombres en flash indirect, par
exemple sous le nez ou dans les orbites des yeux, on a
avantage à activer le réflecteur secondaire.
☞
6. Indirect flitsen
Rechtstreeks geflitste opnamen zijn vaak te herkennen
aan de typisch harde en nadrukkelijke schaduwen. Vaak
werkt ook de natuurkundig bepaalde lichtafval van voor-
grond naar achtergrond storend.
Door indirect te flitsen kunnen deze verschijnselen sterk
worden verminderd, omdat het onderwerp en de achter-
grond met verstrooid licht zacht en gelijkmatig verlicht
worden. De reflector van de flits wordt hierbij zo
gezwenkt, dat hij op een geschikt reflecterend vlak (bijv.
wanden of plafond van de ruimte) gericht staat.
De reflector is horizontaal zowel als verticaal te zwen-
ken.
Verticaal: -7°, 0°, 60°, 75°, 90°.
Horizontaal: -180°, -150°, -120°, -90°, -60°, -30°,
0°,30°,60°,90°
In de uitgangspositie in de kop mechanisch vergren-
deld. Druk voor het ontgrendelen op de drukknop en
draai de flitskop.
Bij verticaal of horizontaal zwenken van de
reflector moet er op worden gelet, dat hij vol-
doende ver wordt uitgezwenkt, zodat er geen
rechtstreeks flitslicht vanuit de reflector meer
op het onderwerp kan vallen. Daarom moet er
minsten tot in de klikstand van 60° worden
gezwenkt. In het LC-display doven de afstand-
saanduidingen.
De onderwerpsafstand van flitser via plafond of
wand tot het onderwerp is nu immers een
onbekende grootheid.
Het door het reflectievlak verstrooid gereflecteerde licht
geeft een zachte verlichting van het onderwerp.
Het reflecterend vlak moet neutgraal van kleur, c.q wit
zijn en mag geen structuur hebben. (bijv. houten balken
tegen het plafond), die schaduwen kunnen vormen. Voor
kleureffecten kiest men een reflecterend vlak in de
gewenste kleur
Om bij het indirect flitsen schaduwen te vermijden, die
bijvoorbeeld bij portretopnamen onder de neus en in de
oogkassen ontstaan, wordt het gebruik van de tweede
reflector aanbevolen.
☞
54 MZ 3-4 D fuer PDF 08.05.2003 9:53 Uhr Seite 37










